Ergernis en ongemakken

U kunt de eerste twee hoofdstukken hier lezen.
Heeft u liever deze twee hoofdstukken als PDF dan kunt u die versie hieronder downloaden. Klik daarvoor de betreffende knop.

Ergernis en ongemakken

2 hoofdstukken demo

PDF is een zeer toegankelijk formaat en geschikt voor alle computers

 

 

Ergernis en ongemakken

Opgedragen aan Peter Postma.

Ruud Halberg

(demo – 2 hoofdstukken)

 

 

Hoofdstuk 1 – De verhuizing.

 

 

Mijn lang gekoesterde wens om ooit in de binnenstad te kunnen wonen werd onverwachts vervuld.

Na twee en een half jaar in een buitenwijk te hebben gewoond diende zich onverwachts dit buitenkansje aan.

Het betrof een blokje van twaalf seniorenwoningen en ik kreeg een flatje op de eerste etage.

Na achttien maanden van ergernis over het feit dat ik en anderen van mijn leeftijd die zich niet een kampioen in een bepaalde vechtsport konden noemen in de avonduren uitsluitend met gevaar voor eigen leven onze wijk kon verlaten of binnengaan, zat ik nu prinsheerlijk in mijn stoel met uitzicht op een monumentaal pleintje, waar zowel mijn huisarts als mijn tandarts hun praktijk hadden, en dat was heel makkelijk voor mij.

 

De wijk Wellenburg, waar ik dus al die tijd heb afgezien was op zich een vrij rustige woonomgeving. Het was een  arbeiderswijk uit de jaren zestig en op een enkel adres na zag alles er verzorgd en netjes uit.

Het probleem was de twee tunnels. In de Zeewijktunnel  stond daar vanaf een uur of acht in de avond


de ,,Marocs”, een gevreesde jeugdbende, welke meestal in een groep  van tien tot vijftien man opereerde en het  hoofdzakelijk had voorzien op ouderen vanaf zestig jaar.

Toen ik op een avond vanuit de binnenstad naar huis reed op de fiets werd ik vriendelijk staande gehouden. Of ik tien Euro wilde betalen voor een vrije doortocht. 

Ik zei dat ik geen geld bij me had en draaide snel om.Twee bendeleden grepen me vast en werkten me naar de grond. Nadat ze me behoorlijk hadden geslagen kon ik verder. Geld had ik nu eenmaal nooit bij me; en ook toen niet. Thuisgekomen was ik zo woedend dat ik amper in staat was het nummer van de politie te bellen.

‘Waar was het precies?’ Hoeveel jongens stonden daar?’ En hebt u teruggeslagen?’
Na deze laatste vraag heb ik de vrouwelijke politiemedewerkster stijf gescholden.

                                                                                                           

 

Ik ging verhuizen, dat stond nu vast. Zoals gezegd waren de twee fietstunnels het probleem.

Men kon per fiets de wijk niet in of uit zonder door een tunnel te gaan.

De Zeewijktunnel was dus in handen van de Marokkaanse ellendelingen, en de Boswijktunnel werd in de avonduren door de ,,Antils”, een Antilliaanse bende, rendabel gemaakt.

Beide groepen waren zeer gewelddadig, en voor mij stond vast dat het zonder uitzondering ging om  jongeren met een zeer laag IQ.

Na ettelijke keren op het gemeentehuis te zijn geweest, tientallen keren de politie te hebben gebeld bleef de terreur maar duren. Wanneer ik om zeven uur in de ochtend mijn trimrondje ging doen, lag het tunneltje vol met kapotte


bierflesjes en lege blikjes van een populair jongerendrankje.

Om half acht kwam steevast het veegautootje van de gemeente en het was weer schoon. Voordat de meeste mensen door de tunnel kwamen om naar hun werk of naar school te gaan, was er dus niks meer te zien, en veel inwoners van de binnenstad wisten niet eens van  het bestaan van de bendes af. Het was gewoon niet hard te maken.

De politie kwam na mijn telefonische meldingen altijd een uur te laat en dan was er natuurlijk geen mens meer te bekennen. Afgezien van de tunnelterreur was er nog meer ergernis.

De meeste allochtone jongeren fietsen op het trottoir en daar loopt dan net deze man die een brief wil
posten. 
Er zijn dan maar twee mogelijkheden, nl:

1: een stap opzij doen en je hoofd omdraaien.

2: blijven staan en het stuk ellende zo mishandelen dat hij geen twee jaar op zijn fiets kan rijden.


Optie twee is slechts voorbehouden aan  vechtsporters, en daar kan ik me helaas niet toe rekenen.

Het werd dus altijd optie 1.

Mijn ergernis begon vanaf het moment dat ik ‘s morgens buiten kwam tot het moment dat ik me eind van de middag weer in mijn betrekkelijk veilig huisje opsloot.

Mijn postuur is nu eenmaal niet afschrikwekkend en de honderd meter loop ik ook niet in tien seconden.

Anders kon ik er nog eens lekker op los schelden, maar ook dat was me niet gegund.

 

Vol hoop en goede moed was ik dus
verhuisd, en mijn nieuwe woonomgeving was een verbetering. Keurig flatje aan
een monumentaal pleintje, in het hart van de stad, en op loopafstand van het winkelcentrum.
Allereerst waren daar natuurlijk de medebewoners.

Naast me aan de ene kant een dikke,
maar gezellige buurman en aan de andere kant een buitenlandse man. Verder waren
het zonder uitzondering gescheiden vrouwen van mijn leeftijd of zelfs nog een paar jaar jonger.


Op de galerij was het een abcd-tje. 
Op volgorde van huisnummer: Alie, Betty, Corry en Dientje.

Alie was  dom en Dientje was knap. Betty de vriendelijkste en Corry de meest verwaande.

De dames beneden zag ik zelden. Ze werkten nog en waren elke ochtend al vertrokken voordat ik wakker werd. Slechts bij hoge uitzondering kreeg ik de kans ze te zien, laat staan te spreken.

Voorlopig had ik wel genoeg aan mijn kwartet op de galerij en de eerste tijd vulde ik mijn dagen met uitslapen en de binnenstad verkennen.


Het wonen op ‘stand’ had meerdere voordelen. 
Moest ik vroeger elke donderdag dan de zwarte en de andere week de groene kliko buiten zetten, hier kon ik met een pasje naar een metalen bak en ik had dertig stortbeurten per maand en dat was ruim voldoende voor een man alleen.

Afgezien van mijn favoriete supermarkt in Wellenburg had ik in de binnenstad alles: een bakker, een boekhandel met postagentschap, en een slijter. Een aantal winkels kon wat mij betreft sluiten: Blokker, Xenos, Marskramer, allerlei kledingzaakjes en natuurlijk de onsterfelijke Miss Etam.


Voor mij was het aanbod van de Hema-vestiging ruim voldoende: brood, beleg en een redelijke fles wijn voor een
paar euro. 
Groente en fruit kocht ik op donderdag op de markt, en verder ging ik af en toe terug naar mijn supermarkt in Wellenburg.

Direct naast mij woonde een man alleen, die maar een paar weken eerder dan mij was gekomen, en hij had een
moeilijk uit te spreken naam. 
Volgens Alie was hij een vluchteling uit Iran en volgens Betty uit Afghanistan, maar ik vertrouwde hem voor geen cent.


Op zekere ochtend stapte hij het trappenhuis binnen, terwijl ik net naar buiten ging.
,,Ikke die ben die bureman, ikke voorstellen, namen is Fahad.’ zei hij, en hij boog enigszins.

Hij gaf me een hand. ‘Van Velsen,’ zei ik en ik voelde dat hij sterk was.

‘Ikke hore u spele die gitaar, goede spele u, u mij ook lere?’

‘Ik heb een wachtlijst,’ zei ik, ‘voorlopig zit ik vol.’

Hij boog weer.

‘Dan later miskien, u zegge maar, goed?’

Hij ging de trap op.

Afgezien van het feit dat ik liever geen volwassen leerlingen had, zou ik hem nooit op les nemen.

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 – School.

 

 

 

Na mijn ontslag op school was ik begonnen met het geven van gitaarles.

Zelf had ik jaren klassiek gitaarles gehad bij een Ambonese leraar, een bijzonder lieve man, die me ook veel
jazz-akkoorden leerde en eigenlijk speelde ik alles, van The Beatles tot en met Eric Clapton.

Ik werd af en toe gevraagd voor sessies in een Jazzcafé‚ en ik speelde in een gelegenheidsband. 

Mijn leerlingen waren kinderen vanaf twaalf jaar, en de oudste was een meisje van twintig, die nu net twee jaar op
les kwam. 
Ik kende haar ouders van de tijd dat ik op het zelfde dorp woonde, en zij was mijn eerste leerling.

 

Anita was een mooi meisje en ik moest elke week moeite doen om niet te opvallend naar haar prachtige benen te
kijken. Ze droeg altijd een rok of jurk. Ze was in het begin wat verlegen, maar langzaam aan werd ze steeds wat vrijer en nu voelde ze zich bij mij op haar gemak. Volgens mij had ze nog niks met jongens en ze had zich min of meer aan mij en de gitaar overgegeven. Haar moeder bracht haar elke donderdag en ging dan een uurtje naar de markt.

Ik leefde naar de donderdag toe en ruimde speciaal voor haar mijn kamer op. Als enige liet ik haar toe in mijn
woonkamer; de andere leerlingen kregen les in een apart vertrek.

 

Na een drietal jaren was ik ontslagen op de school waar ik werkte als docent techniek. Na een aantal ingrijpende

veranderingen op de afdeling werd ik in een ander team geplaatst en derhalve kreeg ik ook een andere teamleider.

Deze streber ergerde zich mateloos aan mijn onkunde betreffende het gebruik van de E.L.O, de elektronische
leeromgeving, en op een bepaald moment wilde hij me verplichten om binnen de school een cursus te volgen.

Hij was van mening dat het gebruik van computers in de klas de leerlingen zou stimuleren en uiteindelijk zou
leiden tot betere leerresultaten. Het feit dat een groot aantal leerlingen slecht tot zeer slecht scoorde bij Nederlands was voor hem aanleiding geweest om het z.g. laptop-onderwijs te gaan promoten.


Tijdens een teamvergadering moest er worden gestemd en ik was uiteraard tegen. 
Ik was van mening dat kinderen, die thuis elk vrij uurtje op hun muffe kamer achter het beeldscherm doorbrengen, op school gewoon moeten schrijven en thuis leerboeken moeten lezen.

Het voorstel van de teamleider werd aangenomen en alle leerkrachten kregen een laptop ter beschikking.

Wekelijks moesten er opdrachten worden gemaakt en wie niet mee kon komen moest bij de ICT-afdeling  bijscholen. 

Als tegemoetkoming aan hen die welwillend waren, maar moeite hadden met de computer werd er op een middag,
uiteraard na schooltijd, een instructie aangeboden.

Een bevriend collega, een aantrekkelijke vrouw van rond de veertig, wist me over te halen om mee te doen.

Op het ‘leerplein’ stonden wel dertig computers en de cursusleider stond te trappelen van ongeduld om dat
handjevol stakkers — want dat waren we in zijn ogen — bij te scholen.

We waren met zes personen en de computers werden aangezet. We kregen elk een lijst met stappen, en al gauw waren er al een paar collega-docenten ‘ingelogd’.

Ik ergerde me aan alle, voornamelijk Engelse termen die met het werken op een computer waren verbonden. 

Ik kon niet uitstaan dat er  geen Nederlandse woorden werden gebruikt voor deze digi-gekte.


Na wat geklungel stak ik mijn vinger 
op. ‘Ik kan mijn klassen niet vinden,’ zei ik, toen de cursusleider eindelijk een keer mijn kant op keek.

‘Klassen zijn groepen geworden Van Velsen, dat weet je toch wel?’ zei de digi-freak.

‘Ik weet niks,’ zei ik dwars.

‘Misschien moeten jij en ik maar eens een keer apart oefenen, dat lijkt me beter.’

We gingen verder met de cijferlijsten. Naast me zat Connie, en ze lachte me vol medelijden toe.

‘Niks voor jou he, Peter,’ fluisterde ze.

‘Pffff, zei ik, ‘drinken we straks nog wat in de ,,Vlieg?” Dit café was erg populair bij de alleengaanden in de
stad, en op de vrijdagavond was het echt een Lonely Hearts club.

‘Ok‚ ik zie je straks daar wel.’ zei ze.

De martelgang duurde tot half zes en ik had er niets van terecht gebracht. Jan, de cursusleider stelde voor dat

ik de volgende week zou terugkomen. Ik ben er nooit meer heen geweest.

In café ,,De Vlieg” heb ik nog even gezellig met Connie gekletst.

Niet te lang. Ze was getrouwd en moest naar huis. Maar ze zei dat ze vreesde voor mijn baan. Ze had al geruchten gehoord. 


In mei dat jaar werden de aantallen nieuwe leerlingen welke van de basisscholen zouden komen, bekend gemaakt.

Er was sprake van een daling van tien procent. Dramatisch voor de school, die vanwege het grote aantal incidenten met Marokkaanse leerlingen toch al een slechte naam had. Dramatisch voor mij, want ik werd wegens

`bekostigingsproblemen’ ontslagen. Dat was mogelijk omdat ik niet volledig bevoegd was en een tijdelijk contract had dat nu niet meer werd verlengd.

 

Op de laatste schooldag was er altijd de slotbijeenkomst, en dan was er een hapje en een drankje. De rector hield dan een toespraak, waarbij hij altijd de nadruk legde op het feit dat het nog steeds veel beter kon met de
school, en dat er nog meer inzet werd verlangd.

Docenten, conciërges, werksters, dames en heren van de administratie, we moesten allemaal meer presteren zodat
de school kon wedijveren met de andere scholen in de regio, die likkebaardend zaten te wachten op een groter aantal leerlingen dat van de basisscholen zou komen.

Tijdens de laatste slotbijeenkomst nam de rector afscheid van collega Van Velsen.

Hij bedankte me voor mijn inzet en benadrukte nog eens dat ik het, ondanks dat ik niet volledig bevoegd was,
aardig had gedaan.


Midden in zijn toespraak ging de deur van de aula open. Het werd muisstil. De rector keek verbaasd opzij.

Licht blozend, maar vastberaden kwam er een meisje de zaal binnen. Ze droeg een prachtig boeket bloemen en ze liep recht op mij en de rector af.

Het was een beeldschoon licht getint meisje dat Ariana heette. Ik had altijd een zwak voor haar gehad. Haar vader
zat in de gevangenis en haar broer, die ook op school zat, deed alle moeite daar ook te geraken. Zij hield zich echter staande en deed haar uiterste best op school.

Bij mij in het technieklokaal vroeg ze altijd of ze wat mocht opruimen, en af en toe gaf ik haar een beltegoedkaart
als beloning. 

Zonder naar de rector te kijken gaf ze me de bloemen. ‘Meneer Van Velsen, dit is van Havo 2a. Wij willen u bedanken voor alle fijne technieklessen.’ Ik moest bukken om haar zoenen op mijn wangen te ontvangen. 

‘Dank je wel, Ariana, het ga je goed,’ zei ik.

‘U ook meneer’, zei het lieve kind.
Ze liep trots en statig de zaal uit. 
Eerst aarzelend, dan met overtuiging daverde het applaus de zaal in.

De rector kuchte, en het was weer stil. Mijn tranen dropen over mijn wangen. Ik mocht gaan zitten.


Nadat de rector zijn speech had afgerond, kwam een aantal leerlingen van de afdeling consumptief met de
lekkernijen en de drank. 
Ze waren keurig in het wit en stonden achter lange, keurig gedekte tafels, klaar om ons te bedienen. Mijn collega’s stonden in kleine groepjes met elkaar te keuvelen en ik ging naar een

lange tafel waar de docent van het schoolrestaurant me een glas rode wijn inschonk.

‘Wat ga je doen na de vakantie, Peter?’ vroeg hij.

‘Ik zou het niet weten Henk’, zei ik.’

‘Het allerbeste, ik moet weer naar de keuken.’ zei Henk.

Henk was beter af. Zijn afdeling draaide al jaren prima.

De keuken  in zijn afdeling was kortgeleden vernieuwd en
voorzien van de modernste apparatuur. 
Tweemaal per week konden mensen van buiten komen eten in het restaurant en om een tafeltje te bemachtigen moest men twee maanden tevoren reserveren.

Van die inkomsten kon Henk zijn tent op orde houden.

 

 

Dit waren de eerste twee hoofdstukken van ‘Ergernis en ongemakken’
door Ruud Halberg.

 

Mocht u geïnteresseerd zijn in het hele boek dan hoor ik
graag van u!
De digitale versie is beschikbaar als PDF en E-BOOK.
U kunt contact opnemen met mij voor meer informatie en om evt. uw bestelling af
te ronden: (klik de link hieronder).

 

 

halbermarinus@gmail.com 

 


Vriendelijke groet, 
Ruud Halberg