Vlaggenstokken van de Abdij
Vlaggenstokken van de Abdij
1 hoofdstuk demo(30 pagina's)Binnenkort als PDF, E-BOOKen als boek te verkrijgen
Vlaggenstokken van de abdij
Dit boek draag ik op aan mijn vriend Henk, die helaas veel te vroeg is overleden.
Ruud Halberg
(demo – 1 hoofdstuk/30 pagina’s)
Hoofdstuk 1 – Verblind
Het was donderdag, 14 november 1978. Mijn moeder had gebeld om te zeggen dat het met pa nu echt bijna afgelopen was: hij had leverkanker en was al enkele maanden ziek. De eerste week van september was ik nog met mijn ouders naar Zuid-Engeland geweest. Kort daarna had hij zich niet goed gevoeld; hij was erg moe en kwam bijna niet meer uit bed.
Een jaar of zes geleden had ik de antiekzaak van mijn ouders overgenomen en ik woonde boven de winkel. Ik was als enige van de vier kinderen nog vrijgezel en ik wilde mijn ouders een vakantie aanbieden. Na een paar dagen koortsachtig inpakken en het huis schoonmaken, was mijn moeder eind augustus klaar voor de reis. Mijn vader had zijn scheerspullen in een tasje gedaan en had de rest aan mijn moeder overgelaten. Mijn buurvrouw Jannie, die mijn typewerk deed, zou samen met haar man een week op de winkel passen. Vanuit Vlissingen voeren er twee schepen van de Deense firma Olau Line. Er was een afvaart in de ochtend en een in de avond. De comfortabele schepen vervoerden vracht en passagiers tussen Vlissingen en het Engelse Sheerness. Ik zie nog de verbazing op het gezicht van mijn moeder, toen we met de auto de geopende neus van het grote schip MS Olau Finn binnenreden. Ze hadden geweldig genoten. Ze waren allebei nog nooit in het buitenland geweest en vooral de boottocht vanuit Vlissingen was bijzonder, omdat mijn vader een passie voor schepen had. Hij heeft tijdens de oorlog op het schip De Willem Ruys gewerkt als scheepstimmerman. Dit luxueuze passagiersschip was op de Schelde in Vlissingen gebouwd. Hij had me vaak verteld over dat schip en ik heb nog een kartonnen model, dat ik als kind na lang zeuren bij mijn broer Chris uiteindelijk in mijn bezit kreeg. Na aankomst in Sheerness was The Canterbury Cathedral ons eerste reisdoel, waar ik mijn ouders – beiden omhoog kijkend naar de gewelven in de prachtige kerk – heb gefotografeerd. Het was de laatste foto van hun beiden, tezamen. Tijdens een wandeling in de omgeving van Arundel Castle merkte mijn moeder op dat pa toch wel erg moeilijk begon te lopen. Nietsvermoedend trokken we van kasteel naar kasteel, tot aan Land’s End toe. Om geen minuut van ons plezier te bederven, had hij geen kik gegeven.
We waren er allemaal: mijn drie oudere broers, mijn moeder en tante Jo, een twee jaar jongere uitgave van het type van mijn moeder. Met dezelfde kleren aan zouden ze bijna niet van elkaar te onderscheiden zijn geweest. Het grote raam in de slaapkamer waar mijn vader lag, gaf zicht op de HogeHill, het hoogste stuk duin aan de westkant van Domburg. De zon ging net onder, toen mijn vader met een lichte zucht zijn laatste adem uitblies. We waren allemaal van mening dat hij geen noemenswaardige pijn had gehad. Het was precies kwart over vijf op mijn horloge. Mijn broer Mels sloot met een plechtig gebaar de ogen van onze vader. ‘Het is goed zo,’ zei hij, ‘we kunnen niets meer doen.’ De huisarts werd gebeld en toen die had gekeken, stelde mijn moeder voor om maar een kop koffie te gaan drinken. Tante Jo zou vader wel afleggen. Toen we beneden kwamen, ging ik in vaders stoel zitten in de hoek bij zijn kastje. In het bovenste laatje lag een pakje Caballero. Ik hield het de dokter voor. Hij stak op met de aansteker, die altijd naast de stenen asbak lag. ‘Nou, jullie vader is toch mooi dood gegaan, hè? Geen pijn. Het kan allemaal veel moeilijker gaan’, zei de dokter, diep inhalerend en de rook hoog wegblazend. Er viel even een stilte en moeder schonk de koffie in. Tante Jo was ook naar beneden gekomen en vroeg of iemand vader kon scheren. Mijn broer Mels bood zich aan. Na de koffie werden de taken verdeeld. Ik belde de uitvaartonderneming, mijn broer Chris zou met moeder de uitnodigingen voor de begrafenis maken, Mels en mijn oudste broer Jaap zouden naar de boekhouder en de bank gaan om de zaken te regelen.
Mijn vader is drieënzeventig jaar geworden. Ik had nog zo graag met hem willen praten over alles wat het leven mooi maakt, of juist niet. Het kan niet meer.
Voorbij, voorbij, o, en voorgoed voorbij.’
– J.C. Bloem
Het begon allemaal op die warme dag in september van het jaar daarna. September, de mooiste maand om als vakantieganger naar Domburg te gaan. De wilde horden jongelui uit Noord-Brabant en uit de Randstad, alsmede de duizenden bouwvakkers, die gedurende minstens zes weken in het hoogseizoen de Zeeuwse kust teisterden, waren dan vertrokken. De terrassen werden bevolkt door wat oudere toeristen. Er waren diverse culturele evenementen en de oude badplaats kabbelde stilletjes het najaar in. Het was zo rustig in de winkel, dat ik om vier uur wilde sluiten om nog even te zwemmen op een stil strand tussen Domburg en Westkapelle, toen de winkelbel me opschrikte. Ik was aan het bladeren in een boek van het London College of Furniture, waarin vele houtbewerkingstechnieken worden getoond, die bruikbaar zijn voor het restaureren van antieke meubelen.
Een mooie blonde vrouw trad binnen, ze was vrij lang, droeg een perfect zittende blauwe zomerjurk en ik schatte haar halverwege de twintig. Prachtige, blauwe ogen. Ik stond op van mijn schrijftafel. ‘Goedemiddag, kan ik daar parkeren? Mijn auto staat een beetje ongelukkig vanwege die bestelauto.’ “Goedemiddag’, zei ik.
Ze keek me aan op een manier die ik mijn hele leven niet zal vergeten.
‘En ik kan hem verderop ook niet kwijt.’
‘Het is goed, het is mijn eigen terrein en ik had mijn auto wat verder moeten zetten.
Wat kan ik voor u doen?’
Ze stond nu midden in de winkel, en keek toen goedkeurend rond.
‘U hebt mooie dingen staan.’ Ze liep nog wat verder de winkel in.
‘Heeft u een hoekkast, en dan van mahonie?’ vroeg ze.
‘Ja,’ antwoordde ik, ‘ik heb een hoekkast in de werkplaats staan, maar die moet nog worden gerestaureerd.’
‘Mag ik hem zien?’ vroeg ze en ze ontwapende me met een verrukkelijke pose.
‘Dat kan, dat kan’, zei ik.
‘Er moet nog wel wat aan gedaan worden, maar komt u maar mee dan lopen we ernaartoe.’
Achter in de winkel stond de deur naar de werkplaats nog open, iets wat normaal niet voorkomt. Voor het eerst nam ik iemand mee naar de plaats waar het sterk rook naar terpentijn, lak, was en oude spullen die stoffig her en der lagen uitgestald.
“Geen pottenkijkers in je keuken,’ zei vader altijd, ʻze moeten het pas zien als het klaar is!
‘Wat gezellig, bent u nou hier altijd bezig als er geen klanten zijn?’
‘Ja, eigenlijk vooral als de winkel gesloten is, op maandag en dinsdag.’
‘Is dat ‘m?’ en ze voelde meteen met haar prachtige vingers langs het middenblad van het oude meubelstuk. Prachtige vingers met roodgelakte nagels legden een afstand af van zo’n tachtig centimeter. Ze deden daar enkele seconden over.
‘Het kan wat stoffig zijn, hoor’, zei ik.
“Uit welke periode komt hij? Weet u dat?’ vroeg ze.
‘Dat is moeilijk te zeggen. Hij is vermoedelijk door een timmerman gemaakt, omdat hij wat grof is. Alles is wat dikker en zwaarder dan bij andere dergelijke meubels, maar hij is nog bijzonder gaaf en uniek in zijn soort. ‘Wat is de prijs als hij klaar is?’
‘Ik denk achthonderd.’
Ze keek me aan.
‘Hij is op en top mahonie, mevrouw’, zei ik.
‘Achthonderd? Dan is hij verkocht.’
‘Weet u het zeker?’ vroeg ik. Niet zelden moesten vrouwen eerst de toestemming van man of vriend nog vragen als ze zelf al over een aankoop hadden beslist. Dat was in ieder geval de ervaring die ik had.
‘Ja, hoor,’ zei ze, ‘het is precies wat ik zoek voor op mijn werkkamer.’
Ze keek me blij aan.
‘Oké,’ zei ik, ‘maar u moet nog wel een paar weken wachten. Ik zal proberen hem eind van deze maand klaar te hebben, kan ik u bellen als het zover is?
‘Goed, maar misschien kom ik nog wel even tussendoor kijken, als dat mag.’ Ze gaf me een kaartje. Orthopedagogisch Hulp en Adviesbureau Human Touch. Marian Mulder.
‘Heeft u een eigen praktijk?’ vroeg ik met gemaakte belangstelling.
‘Ja, maar ik werk ook voor scholen en instellingen. Voor jeugdzorg, bijvoorbeeld.
‘Houd je van je werk?’ vroeg ik en ik zei zomaar ‘je’ in plaats van ‘u’. In mijn fantasie zag ik dingen die veel verder gingen dan de verkoop van een antieke hoekkast.
‘Ja, ik krijg veel voldoening van mijn werk, al is het zwaar.’ Ze keek op haar horloge.
‘Ik moet gaan’, zei ze, en ik daalde weer neder in de werkelijkheid. In een flits probeerde ik iets te bedenken waardoor ik haar nog een paar minuten langer in de winkel zou kunnen houden.
‘Wilt u niet even verder kijken in de winkel?’ vroeg ik.
‘Nee, nee. Ik kom gauw terug. Nou, dag, hoor!
‘Tot ziens’, zei ik.
Een gevoel van opwinding maakte zich van me meester. Ze stapte in een gele VW Golf. Met flink wat gas trok ze op en ze reed de straat uit.
Marian, Marian.
Het was alsof ik zojuist een prijs had gewonnen, die ik over een paar weken thuisgestuurd zou krijgen. Vragen als ‘is ze getrouwd’, ‘woont ze samen met iemand’ en ‘heeft ze kinderen’ kwamen pas bij me op toen ik om halfzes de winkel afsloot en naar boven ging.
Eerst een borrel, daarna wat eten en dan nog even naar het strandpaviljoen. In september liepen er soms vrije vrouwen in Domburg rond, op zoek naar avontuur tijdens een heerlijke vakantie.
Het was de laatste dag van de maand. Vrijdagmiddag. Zou ze nog komen? Het was spannend en ik had de hele tijd tevergeefs geprobeerd aan iets anders te denken. De laatste veertien dagen had ik doorgebracht als een klein kind dat uitkijkt naar het jaarlijkse schoolreisje. Toen de telefoon ging, dook ik erop. ‘Mark Vervoort Antiek, goedemiddag.’
‘Hallo, hier met Marian Mulder. Hoe is het met de kast?’
‘Hij is klaar’, zei ik.
‘O, fijn! Ik had geen tijd om nog even te komen kijken, is alles goed gelukt?’
‘Ja, al heeft het wat meer tijd gekost dan ik had gedacht. Maar zo gaat dat met die dingen, hè?’
‘Wanneer kun je hem brengen? Zou het morgenochtend kunnen, zo rond tienen?’
‘Dat lukt wel. Op het adres dat op het kaartje staat? Kan ik daar komen met de auto?’ “Ja hoor, je moet vanaf de andere kant het straatje in en dan kun je rijden tot bij de voordeur.’
‘Is er iemand om te helpen?’
‘Natuurlijk, mijn man is er, is dat voldoende?’
Mijn man, mijn man, natuurlijk! Een goddelijk wezen als zij gaat niet alleen. Het was een doffe dreun, maar ik had het verdiend. Ik had me dingen verbeeld. Wat was ik toch een sukkel! Ze had waarschijnlijk een vent die schatten verdiende en haar kon verwennen op manieren die ik me zelfs niet eens kon voorstellen.
Al met al was er van het sprookje niets meer over dan een zakelijke transactie; je verkoopt een kast, levert die netjes af, steekt het geld in je zak en gaat naar huis. In sommige gevallen zag je de mensen nog eens terugkomen en anders zag je ze nooit meer. Toeristen kwamen vaker terug dan mensen uit de omgeving, en vaak kochten ze meerdere keren per jaar. Vooral Duitsers waren over het algemeen prettige klanten, en een gratis flesje boenwas bij een verkocht meubeltje deed soms wonderen.
“Ja, en moet het naar boven?’ vroeg ik.
‘O, heb ik dat niet gezegd? Mijn werkkamer is op de zolder.’
‘Goed, morgen om tien uur ben ik er.’
Ik besloot de bestelling direct klaar te maken. Even met een doek erover, de hoeken met karton beschermen en op de steekkar naar de bestelauto. Een grote, zachte deken lag al klaar om de kast op een zijkant veilig naar Middelburg te vervoeren.
Het was een diezige ochtend. Ik reed altijd binnendoor via de dorpen Aagtekerke en Grijpskerke.
De nevel hing als een dikke deken over het land en de weiden. Sommige koeien leken zonder poten te zweven in de lucht. ‘In september heb je mist en spinnen’, zei vader altijd.
Het zou weer een prachtige dag worden. De verkoop van de kast was een gelukje, want ik had geen beste zomer gehad. Veel kijkers, maar weinig kopers. En van kijkers kon het schouwtje niet roken. Wat zou mijn vader trots zijn geweest als hij nu naast me had gezeten.
Hij was al een jaar of zeven uit de zaak. Maar tot het moment dat hij ziek werd, kwam hij vaak op de koffie en hij hielp als het nodig was nog flink met sjouwen of wat dan ook. Op zijn aandringen had ik die kast gekocht, terwijl ik zelf had geaarzeld. Ik kon hem in geen enkele stijl thuisbrengen en ik zag er eigenlijk niets in. Heel apart dat hij straks zou staan in de kamer van de mooiste vrouw die ik ooit had ontmoet. Langs de Vest, dan over de brug en langs het Gasthuis reed ik Middelburg in. Ik moest even denken: o ja, langs de Penninghoeksingel en dan het straatje in. Toen ik stopte voor het huis, kwam er een bijzonder grote, goeduitziende man naar buiten. Ik stapte uit. ‘Goedemorgen, Arjen Volkers’, zei de reus en hij stak een grote hand uit, die ik aarzelend schudde.
‘Mark Vervoort.’
Ze zijn dus allebei lang, dacht ik plotseling, en zij gebruikt haar meisjesnaam. Ik ga niet prat op mijn uiterlijk, maar ik doe niet bescheiden over mijn lengte. Een meter zesentachtig is voor een man een respectabele lengte, volgens mij. Maar vergeleken met deze superman was ik slechts een middelmatige verschijning. Ach wat, werk aan de winkel, genoeg gedroomd!
‘Zou dat lukken met ons tweeën?’ vroeg Goliath vriendelijk.
‘Het hangt af van de ruimte in het trapgat. Dus proberen maar’, zei ik.
Volkers stelde voor dat hij onder zou lopen, en ik stemde in.
Het viel mee met de ruimte en na tien minuten stond de kast op de goede plaats in de werkkamer van mevrouw. Daar waren kennelijk nog werkzaamheden aan de gang, want behalve een trapje en een emmer stond er niets. Terug op de eerste verdieping deed Volkers een deur open en riep: ‘Heb je koffie, Mar?’
‘Joeoe’, klonk het vanuit een ruimte die de keuken moest zijn. Het was een heerlijke stem. Een stem van een vrouw in haar beste periode; ze was jong, bijzonder aantrekkelijk, getrouwd met een succesvolle man, mooi huis, goed leven.
Haar man liet me binnen in een enorme kamer met hoge ramen en een prachtig plafond met brede lijsten en mooie ornamenten. Alles wat er stond, was antiek, van de vloer tot aan de lampen aan het plafond.
‘U woont erg mooi’, zei ik. Ik was onder de indruk van zoveel stijl en schoonheid.
‘En daar is de koffie’, riep Arjen Volkers veel te enthousiast uit. Het klonk pummelig.
Zijn vrouw kwam binnen. Ze had zich nog niet laten zien, maar wat ze nu aan vrouwelijkheid tentoonspreidde, was gewoonweg verbluffend: hoge hakken, een perfect zittend, zwart minirokje met daarop een zachtblauw, wollen truitje. Toen ze de beweging maakte om de koppen koffie neer te zetten op de tafel, viel ik bijna uit mijn rol. Ze schoof een been enigszins naar het andere toe, en door de lichte buiging schoof haar rokje iets hoger op. Haar prachtige nylons omhulden een paar benen waar elke man van droomt. Ik wendde mijn gezicht af en deed alsof ik iets zocht dat in mijn broekzak diende te zitten.
‘Toch niks kwijt hoop ik, meneer Vervoort?’ vroeg Volkers vriendelijk.
‘Nee, ik zocht mijn sleutels. Maar ik heb ze weer, hoor’, zei ik.
Marian schoof aan naast haar man, zodat ze nu allebei tegenover me zaten. Ik kreeg het plotseling warm en ik voelde me niet op mijn gemak. Het leek of ze beiden dwars door me heen keken, met dit verschil dat Marian daar plezier aan beleefde en haar man niet. ‘Is het druk met uw zaken?’ vroeg Volkers.
‘Het gaat,’ zei ik, ‘ik heb nog een winkel vol staan.’
Hij en zijn vrouw lachten. Toen ging de telefoon en nam Volkers op.
‘Volkers Vastgoed, met Arjen. Moment, ik pak hem even ergens anders.’ Hij liep de kamer uit en verdween achter een brede, hoge deur.
Alleen met die vrouw. Ik durfde bijna niet in haar richting te kijken. Ze zat daar zo gemakkelijk, alsof er niets gebeurde dat zij niet had voorzien, bedacht, gepland.
‘We moeten nog afrekenen, wilt u het contant?’ vroeg ze terwijl ze opstond.
‘Als het kan, dan graag’, zei ik.
Ze verdween eveneens achter de brede deur en na een paar minuten hoorde ik de stem van haar man als vanuit de verte. Het leek of hij haar wat toesnauwde, maar ik kon het niet verstaan. Toen ging de deur open en hij kwam de kamer weer binnen.
‘Mijn vrouw rekent met u af want ik moet dringend weg.’ Zijn harde stem klonk nu anders. ‘Als u nog koffie wilt, blijf gerust nog zitten.’ Hij gaf me de enorme handdruk en ging naar beneden. Een moment later hoorde ik een zescilinder vertrekken. Ik dacht een BMW.
Zijn vrouw kwam binnen. ‘Sorry, hoor, er is wat loos op het kantoor van mijn man; hij moet erheen. Jammer, hè? Net op zaterdag.’
‘Kan gebeuren, voor mij is het niet erg, hoor’, zei ik.
Ze schonk nog koffie in, maar haar houding was nu geheel anders; ze was niet meer relaxed, maar leek gespannen.
‘Ik ga maar eens opstappen. Nou, veel plezier met de kast. O ja, het sleuteltje van het deurtje zit in het laatje, oké?’ zei ik.
Ze liep mee tot bij de trap.
‘O, hier is het geld.’ Ze gaf me een envelop, die ik meteen in mijn binnenzak stak.
‘Ik kom nog eens terug naar je winkel, is dat goed?’ vroeg ze.
‘Op maandag en dinsdag ben ik gesloten, verder altijd welkom’, zei ik.
Ze gaf me een hand en ik hield die een fractie van een seconde te lang vast.
‘Tot ziens dan maar’, zei ik en ik hoorde de weemoed in mijn eigen stem.
Wat gebeurde er met me? Ik was betoverd door die vrouw!
Op de trap naar beneden hing een heerlijke geur, haar geur. Toen ik hoorde dat ze boven de deur sloot, snoof ik diep. Men moest geuren kunnen meenemen.
Bedwelmd reed ik naar huis.
De nevel was opgetrokken, het was halftwaalf en een prachtige septemberdag.
Thuisgekomen wist ik niet direct wat ik zou doen. Jannie, een vrouw die wat verder in de straat woonde en mijn typewerk deed, had op de winkel gepast.
Ik was amper binnen of ze kwam op me af.
‘Mark, de kandelaar, de grote kandelaar op de geschulpte Zeeuwse tafel heb ik verkocht. Goed hè?’
‘Geweldig, aan wie?’
‘Aan de eigenaar van het strandpaviljoen op het Westerstrand. En ik heb ook nog een beetje gestoft en gezogen’, en ze keek me veelbetekenend aan.
Ik gaf haar vijf gulden.
‘Dank je, Mark, en als je me nodig hebt dan geef je maar een brul, oké?’
Trots stapte Jannie de winkel uit. Een goede buur is beter dan een verre vriend. Waarvan akte.
Het was bijna twaalf uur. De winkel op slot en eerst een boterham. Het was vijf voor vier toen ik de winkel sloot. Het was weekend. ‘Op tijd je zaak open en op tijd de tent sluiten’, zou vader zeggen. Ik ging naar boven en daar was het nog vrij warm.
Ik was vergeten het dakvenster open te zetten.
Ik wilde ergens gaan eten en als ik thuis zou komen dan zou ik lekker buiten in de tuin met een glaasje wijn wegdromen. Ik kon doen wat ik wou, wie hield me tegen?
Het was laat toen ik thuiskwam. Ik had heerlijk vis gegeten in een strandpaviljoen, en toen ik mijn jeugdvriend Bert op straat tegenkwam, hebben we nog een lekker koud biertje gedronken op een terras. Gewoonlijk ging ik zelden naar een café. We hadden altijd wat te praten, mijn vriend Bert en ik.
We hadden dezelfde lagere school bezocht, we zaten allebei op voetbal en als zestienjarige jongens probeerden we in de zomers van de jaren zestig samen Duitse meisjes te versieren. Dat lukte hem vaak, en mij nooit.
‘Gehen Sie mit?’ was alles wat hij kon zeggen in het Duits. Ik heb nooit begrepen hoe hij het flikte, maar hij had altijd een leuke avond en zo’n meisje betaalde alles: de partijtjes midgetgolf, de sigaretten en de pilsjes in het café. Omdat ik niet in een café durfde te komen, ging er zodoende veel aan me voorbij.
Mijn vader verfoeide alles wat met sterke drank te maken had en hij had me een gitaar gegeven op voorwaarde dat ik nooit een café zou binnengaan.
De gitaar was het waard geweest, achteraf. Mijn vriend Bert kon smakelijk vertellen over zijn veroveringen.
Hoe hij had gezoend en wat er verder was gebeurd.
‘Heb je haar uitgekleed?’ vroeg ik hem op een avond nadat hij weer succes had gehad. ‘Uitgekleed?’ Bert had moeten lachen. ‘Ze kleedde mij uit!’
Ik had daar niets van begrepen. Als dat mij was overkomen dan zou ik me enorm hebben geschaamd. Meisjes hielden van jongens met een ‘grote’ en die van mij was ruim onder het lokale gemiddelde.
Toen er nieuwe kleedkamers kwamen op het voetbalveld, werden we na elke training of wedstrijd verplicht om onder de douche te gaan.
We waren jongens van een jaar of veertien, en ingedeeld in B1.
Ik heb dat één keer gedaan.
De piemels van mijn ploeggenootjes waren in slappe toestand nog langer dan die van mij als hij stijf stond.
Ze hingen als slangetjes aan hun buiken.
Ook die van Bert was beduidend groter dan de mijne. Hij plaagde me er echter nooit mee.
Toen het ging opvallen dat ik na de trainingen en na de wedstrijden direct naar huis ging, werden er vervelende opmerkingen gemaakt door de andere jongens.
Ik heb toen mijn vader gevraagd het lidmaatschap op te zeggen.
Later heb ik me opnieuw aangemeld voor een seniorenelftal dat in de zaterdagklasse uitkwam.
Bert stond altijd linksback en ik altijd midvoor.
Toen lette niemand op mij wanneer ik direct na de wedstrijd naar de kantine ging. Ik was topscorer van de club en voor elk gescoord doelpunt kreeg ik een pilsje.
We wonnen een keer met 8-0 en ik had zes doelpunten gemaakt.
Toen ik die avond te laat thuiskwam voor het eten, vroeg mijn vader niet of we gewonnen hadden.
‘Heb je teveel gedronken?’ had hij gevraagd.
Ik had gezegd: ‘Sorry, pa, het zal niet meer gebeuren.’
Die belofte heb ik gehouden, en ik heb er nooit spijt van gehad.
Bert was getrouwd en naar ik meende gelukkig. Hij was, ondanks zijn huwelijk, dezelfde Bert gebleven. Hij had een administratiebureau en deed mijn boekhouding
Hij wist net voldoende te verdienen om het zelf heel goed te hebben zonder de helft naar de belasting te moeten brengen. Een ware kunst!
Toen ik thuiskwam, deed ik in de winkel nog even een klein lampje aan, zomaar voor het idee dat een eventuele inbreker daardoor zou wegblijven. Toen zag ik het kaartje naast de telefoon liggen. Het kaartje van mevrouw Mulder. Ik nam het mee naar boven. Het was te laat om nog in de tuin te zitten, want in september wordt het ‘s avonds algauw vochtig en dan is het te kil.
Zondagochtend. Te laat uit bed, wekker niet gezet. Vlug ontbijten en naar de kerk. Het kerkkoor zong en de dienst duurde langer dan normaal. De dominee preekte over David en Batseba, een mooie vrouw die koning David zich onrechtmatig had toegeëigend. Gods straf was onvermijdelijk, maar vergeving was er ook. Na de dienst stond de dominee in de deuropening en hij gaf alle bezoekers een hand.
‘Het is koffiedrinken in de bijzaal, Mark. Kom je ook?’ vroeg de dominee beminnelijk. ‘Oké’, zei ik en ik ging weer naar binnen de kerk in.
Ik moest een ogenblik wachten tot de kerk leeg was en ik ging langs de preekstoel via de consistorie de bijzaal in. De koffiedrinkers waren vaak dezelfde mensen.
Allereerst de kerkenraad, de dirigent en de leden van het kerkkoor, wat oudere alleenstaanden en natuurlijk de dominee. Er was steevast cake en juist op het moment dat ik een hap wilde nemen, brak de plak doormidden en viel er een stuk op de grond. “Dat is de versigheid’, zei een oudere vrouw in klederdracht, die naast me zat. ‘Wacht maar, ik haal wel veger en blik.’
Oudere Domburgse vrouwen hebben een hekel aan rommel, vandaar.
Mijn moeder, die ook wekelijks in de kerk kwam, deed niet mee aan dit maandelijks koffie-uurtje.
Ze was op Schouwen en Duiveland geboren en voelde zich niet thuis bij de Domburgse vrouwen.
Ze was oudgereformeerd opgevoed en vond onze kerk eigenlijk te ‘licht’.
Vóór haar huwelijk woonde ze in Middelburg, waar haar vader voorzanger in de kerk was.
Wegens het ontbreken van een orgel moest hij elke zondag drie keer de Psalmen inzetten. Hij kende er tientallen uit zijn hoofd.
De dominee kwam naast me zitten en vroeg naar de zaken en naar mijn welzijn. Of ik nog steeds alleen was en dat ik toch moest weten dat er iemand is die van me houdt en alles weet en ziet en bij wie ik met al mijn zorgen altijd terechtkan. Ik knikte begrijpend en toen hij vroeg of ik een nieuwe lessenaar wilde maken voor het afkondigen van de mededelingen in de kerk, wist ik dat ik toch in goede handen was.
September was voorbij. September is melancholie. September is mijn maand. In september is het strand stil in de avond. De herinneringen van een zwoele zomer proeft men nog na en ze lijken te zijn verweven in de verstilde, hoge, lichtgrijze avondwolken. Op het duin staan geliefden stijf gearmd te kijken naar de immer ruisende branding van de oneindige zee. De zee. In de zomer zo verfrissend en rustgevend, in de winter zo grimmig, donker en koud. Domburg heeft twee gezichten.
Najaar en ouderdom, winter en dood’, schreef Bloem. Ik had hem graag willen ontmoeten, die zonderlinge dichter, die af en toe ook in de Walcherse duinen liep te struinen. Maar hij is in 1966 overleden, en toen geloofde ik in The Beatles en in The Rolling Stones en was ik zestien…
De maand oktober staat voor herfst, met prachtige kleuren van de bladeren aan de bomen, maar ik word er somber van. Elke zomer gaat voorbij, en de winter is onvermijdelijk.
In mijn werkplaats had ik een oude driegaatskachel, die ik alvast klaar had gelegd voor de koude dagen. Hout en aanmaakhoutjes genoeg, een stapel oude kranten en een oude bus met petroleum, laat maar komen die vorst. In de winkel was het een stuk lastiger. De gevelkachels onder de ramen gebruikten veel gas en waren bovendien inmiddels bejaard. Mijn vriend, en toeverlaat bij sanitaire kwesties en verwarmingsaangelegenheden, Hans Bos moest elke twee jaar de branders schoonmaken en dan zei hij steevast: ‘Ze bin verslete eeh, je mogh wellis nieuwe kope.’ Hij deed z’n best om Zeeuws te spreken, maar dat viel hem als echte Amsterdammer niet mee. Als ik dan vroeg of het nog een jaartje kon dan zuchtte hij diep.
Voor meubels zijn vocht en tocht funest, dus ik dacht er sterk over om eens bij Hans te informeren wat het zou kosten om centrale verwarming aan te leggen.
Ik bedacht dat ik natuurlijk zou kunnen helpen met de aanleg, en de radiatoren kon ik tweedehands kopen.
Terwijl ik zo zat na te denken, ging de telefoon.
‘Hallo, met Marian Mulder.’
Mijn keel werd dichtgeknepen en ik stond als een stenen beeld met de hoorn in mijn hand.
‘Met Marian Mulder, bent u daar nog? hoorde ik toen.
‘Ja, ja, ik was even in gedachten, sorry’, zei ik.
‘Of was u me al vergeten?’ vroeg ze.
‘Nee hoor, maar een mens heeft zo z’n bezigheden en dan droomt hij wel eens weg.
‘Ik snap het, antwoordde ze. “Zeg, ik heb een klein probleempje met de kast. Kunt u eens komen kijken? Het deurtje klemt en dat is erg lastig.’
Ik wachtte even met een antwoord. Waardoor kon het euvel zijn ontstaan, ik had de kast toch goed afgeleverd, zou hij zo scheef staan, door welke oorzaak dan ook, dat de kast in zijn geheel was verwrongen, of zat er een tikje speling op het bovenste scharniertje? ‘Wanneer schikt het? Ik kan overigens deze week overdag niet weg, want Jannie kan niet op de winkel passen.’
Ze liet me amper uitspreken en vroeg toen: ‘Wie is Jannie, is dat je vriendin?’ Het was ineens ‘je’ en een zeer directe vraag.
‘Nee hoor, dat is mijn buurvrouw. Die helpt me zo nu en dan als ik eens weg moet.’
‘O, juist, ja.’ Het was heel kort even stil waarna ze vervolgde: ‘Kun je vanavond komen, of is dat lastig?’
‘Ik dacht meer aan zaterdagochtend, kan dat ook?’
‘Nee, dat gaat niet; we gaan een weekend naar vrienden in Brabant.’
‘Nou, weet je wat, ik kom dan vanavond wel. Ik heb eigenlijk ook nog een andere afspraak, maar daar kan ik dan wel wat later heen.’
‘Oké, ik zie je vanavond. Hoe laat ben je er?’ Het klonk nu kortaf.
Was ze gewend haar zin te krijgen, omdat haar charmes deuren openden die voor vele anderen gesloten bleven?
‘Acht uur?’
‘Prima, tot dan.’ Klik. Neergelegd. Opnieuw spanning in de buik, lichte verhoging van de hartslag. Als dit gezond was dan had ik geen enkel probleem! Vragen, vragen. Wie was deze vrouw, en waarom maakte ze mijn dagen zo spannend, waarom liet ik me leiden door een vanwaar gekomen vlaag van verliefdheid op iemand die getrouwd was?
Het was weer halfzes precies, toen ik de winkel sloot. Drank. Ik had zin in een borrel. Ik bedacht dat ik niks meer in huis had en dat de winkels inmiddels gesloten waren. De bijzondere ontmoeting met Marian Volkers had ertoe geleid dat ik slechter sliep en vaker mijn toevlucht nam tot een glas wijn of een stevige borrel voordat ik ging slapen. Geen nood. Er was redding in Meliskerke. Het overwegend op gereformeerde grondslag gefundeerde dorp had een oergezellig café met biljart, en zolang het café open was, kon je er sterke drank kopen in de inpandige slijterij. Ik kende er een paar vrijgezellen met wie ik graag een praatje maakte: boerenzonen die na een dag van werk en plicht hun droge keel kwamen smeren en tevens gezellig met collega-boeren spraken over de oogst, de slechte prijzen en het weer dat daar kennelijk elk jaar debet aan was. Ik had geen tijd om op de fiets te gaan, want ik moest de kast van Marian, eigenlijk mevrouw Volkers, zien te repareren. Het koken van avondeten moest er dit keer maar bij inschieten; een paar boterhammen met een gebakken ei was voldoende. Dus op naar Meliskerke! Er stonden veel fietsen voor het café want het was donderdag, de wekelijkse biljartavond. Binnen zag het blauw van de rook en er hing een ouderwets gezellige walm van bier en uitwasemingen.
Het was er schemerdonker en alle tafeltjes waren bezet. Twee jonge mannen speelden aan het felverlichte biljart. Bij de bar aangekomen waggelde er een grote, dikke boer op me af.
‘Kiek, dir eie Vervoort, kom je vô nahosie?’ zei de man.
‘Hé, Krien,’ zei ik zo gemoedelijk als ik kon, ‘nee hoor, de fles is leeg en daar moeten we dan wat aan doen, hè?’
Krien begon te lachen en dat ging over in een benauwd gerochel. Toen hij weer bij stem was, riep hij: ‘Jopie, schienkt er es wat in vô die man, wan die ei sô vee dost dat un van Domburg ni ier is gekômme vô een borrel!
Jopie, de vrouw van de caféhouder, voldeed graag aan het verzoek en schonk een jonge jenever voor me in. Jopie zag er goed uit en verstond de kunst de boeren te vermaken. Ze lachte met iedereen, maar ze had ook aandacht voor Sam, een man met het syndroom van Down. Zijn enige uitje was deze biljartavond, ondanks dat hij zelf niet mee kon spelen. Sam kreeg maar twee pilsjes op de hele avond en Jopie zag erop toe dat niemand hem plaagde of op welke manier dan ook ongelukkig maakte. Een halfuur voor sluitingstijd trok ze zelf aan de bel, die boven de tapkast hing, en dan kreeg ledere biljarter nog een laatste drankje van de zaak. Om twaalf uur was Iedereen weg en dronk Jopie nog wat na met haar man Pim. Het biljarten spitste zich toe op een partij tussen de twee beste spelers uit de omgeving en ik zat bijna alleen aan de bar. Jopie kwam bij me staan. Terwijl ze wat glazen poetste, vroeg ze: ‘Hoe is het Mark, nog druk in de winkel?’
Jopie en ik kenden elkaar. Lang geleden, eind jaren zestig, ben ik een keer met haar uit geweest. We hadden elkaar op het strand ontmoet en ik had niet de moed gehad haar mee uit te vragen naar De Bierkelder, een donker hol onder de zwaar gehavende gewelven van het leegstaande Badpaviljoen in Domburg, dat door moest gaan voor een bar.
Veel van mijn leeftijdsgenoten waren daar, en Jopie wilde er ook heen. Omdat ik niet durfde, hadden we maar wat gewandeld. Bij het afscheid durfde Jopie te zoenen, waarbij ze zich heel dicht tegen me aan drukte. Verder was het niet gekomen. Toen was ze naar huis gefietst.
Nu keek ik recht in haar ogen en ze was nog altijd mooi. Zo nu en dan kwam ik in de slijterij om wijn of wat anders te kopen en dan zag ik haar meestal. Ook haar man Pim kende ik. We zaten een jaar in dezelfde klas op de ambachtsschool in Middelburg. ‘Het kan beter, Jopie, maar er is elke dag eten en drinken en ik kan zelfs nog een fles jenever bij je kopen, dus? ‘Speel je nog altijd gitaar?’ vroeg ze, en ze boog zich wat dichter naar me toe.
‘Nog altijd.
Min of meer opnieuw onder de indruk van Jopie, vergat ik de tijd. Ik moest weg, ik moest naar Middelburg!
Geef me nog een fles jonge mee, Jopie, want daar kwam ik eigenlijk voor.’
Ik keek de zaak rond of ik Pim nog even gedag kon zeggen.
‘Pim staat ons potje op te warmen in de keuken’, zei Jopie, mijn gedachten radend.
‘Wij moeten toch ook een keer wat eten. Jammer dat je weg moet, naar de meid zeker?’
‘Nee, ik moet nog even naar een klant, maar ik bleef net zo lief hier’, zei ik.
‘Wordt het laat? Anders kom je daarna toch nog even terug?’
Dat was Jopie. Altijd gezellig, altijd lief. Pim die had het maar getroffen. Hij sliep tot negen uur en dronk dan gezellig koffie in de zaak, waar Jopie de eerste klanten – vertegenwoordigers, boeren en passanten – al verwende.
Jopie deed eigenlijk alles, behalve koken. Maar het zat goed tussen die twee, en daar gaat het om.
Ik maakte me druk om de vrouw van een ander, die ik straks weer zou mogen bewonderen terwijl haar man z’n superioriteit op alle fronten aan mij zou tonen, met als gevolg dat ik met een rotgevoel naar huis zou gaan.
Ik voelde me een stakker. Ik dronk het glaasje leeg.
‘Ik zie wel hoe het loopt. Tot ziens, hè.’
‘Doei!’ riep Jopie en ik sloot de deur van het café.
Het was al tien over acht toen ik op de stoep stond van ARJEN EN MARIAN VOLKERS, zoals een glimmend, messing naamplaatje vermeldde. Vreemd dat ik dat de eerste keer niet gezien had.
Na twee keer bellen, hoorde ik een lichte brom gevolgd door een klik en de deur ging open.
‘Kom maar naar boven’, klonk een engelenstem. Ik probeerde niet toe te geven aan de chemische processen in mijn lijf, die zich in alle hevigheid voltrokken.
Boven aan de trap stond ze, dit keer in een soort joggingpak.
‘Zo, sportief vanavond?’ vroeg ik.
‘Nee hoor, het zit gewoon lekker makkelijk. En wat geeft het voor thuis? Zal ik je jas pakken?’ en ze strekte haar handen al uit.
Vanaf dit moment was mijn wil uitgeschakeld. Ze liet me binnen in de grote woonkamer.
‘Ga zitten, wat kan ik je inschenken? Of vind je het nog te vroeg? Koffie of thee kan ook.’
‘Doe maar koffie dan.’
‘Ben je moe, of lijkt het maar zo?’
Ze keek me aan of ze naar een kind keek dat thuiskwam van school nadat het een stevig standje van de meester heeft gehad.
‘Zal ik eerst even naar de kast kijken? Ik ben benieuwd wat eraan scheelt.’
‘Oké’, zei ze. Met prachtige tred ging ze me voor naar de trap en ze wachtte. Haar hand lag mooi op de trapspil en tijdens het passeren durfde ik haar aan te kijken.
‘Het ruikt nog een beetje naar verf, hoor, want ik heb de kamer pas helemaal op laten knappen’, zei ze.
‘Je man schildert niet?’
‘Nee, die komt daar niet aan toe. Hij heeft het veel te druk, vanavond moest hij ook weer naar kantoor.’
Ik ging nu de trap op en boven mijn hoofd zag ik dat alle balken van de kapspanten bruin geschilderd waren.
‘Tjonge, wat een werk is dat geweest! Hebben ze die allemaal geschuurd?’
‘Jep’, zei ze. ‘Twee weken heeft het geduurd, en toen was het klaar. Maar het mag er wezen, vind je niet?’
‘Het is prachtig’, zei ik.
Ze stond nu bij de deur van haar werkkamer.
‘Voilà, entrée.’ Ze toonde me de mooie kamer met prachtige gepleisterde wanden, met een paar schilderijen van Zeeuwse meesters van wie ik de namen niet kon lezen.
Ik keek langdurig naar de massief eiken vloer. Oude, brede planken, wellicht uit een kasteel. In België wist ik wel enkele handelaren die dergelijke partijen hout verkochten. Alle stoelen, een wandkast en een lange kloostertafel waren van mahonie gemaakt.
Er stond een mooie Meridiënne, met prachtige, dieprode bekleding, ik had nog nooit zo’n mooi stuk gezien. Haar bureau met leren inleg in het schrijfblad stond op pootjes van bewerkt messing en al dat fraais werd gecompleteerd door een ouderwets, maar kennelijk nog functionerend, telefoontoestel.
‘Je houdt van mahonie, zo te zien. Wat een prachtige bank, dit model is werkelijk zeldzaam.’
‘Ja, mooi hè? Gebruiken doe je zoiets waarschijnlijk nooit, maar ik wilde hem gewoon hebben omdat hij zo bijzonder is.’
In een hoek stond de kast. Een mindere god in hoger gezelschap. Ik draaide het sleuteltje om en opende het deurtje. ‘Hij gaat wat stroef, zei ik.
Marian kwam naast me staan. Het leek of ik de warmte van haar gezicht voelde.
Ik draaide nu het deurtje helemaal open, zodat ik in de sponning de scharniertjes kon zien. Het was wat ik dacht: het bovenste scharniertje zat niet goed vast, er moest een langer schroefje in. ‘Ik moet even iets pakken in de auto, ik ben zo terug’, zei ik.
‘Doe even het slot op het palletje, dan hoef je niet te bellen straks?
Negen uur sloeg de staartklok, toen ik mijn tweede kop koffie had opgedronken.
Ze zat tegenover me en het leek alsof ze me keurde. Haar ogen weken niet van me af, en net als bij de eerste keer dat ik tegenover haar zat, voelde ik me niet op mijn gemak. Wat wilde deze vrouw van mij?
‘Is je man vaak weg ‘s avonds?’ vroeg ik om de stilte op te heffen. Op hetzelfde moment besefte ik dat ik een blunder beging.
‘Ja, de laatste tijd wel vaker. Maar dat geldt soms ook voor mij, dus dat strepen we tegen elkaar weg. Maar het is niet altijd leuk, dat begrijp je.’
Ik stond op.
Ik wilde zelf weer de regie over mijn handelen terug en ik had nog een heel klein restje trots en dat zou ik nu laten zien.
‘Ik ga naar huis, Marian.’
‘Ik begrijp het, je zult nog wel meer te doen hebben vanavond. Ik dacht … misschien drinken we nog een glas wijn. Ik heb nog een mooie staan in de kelder. O, daar ben je nog niet geweest! Wil je nog even kijken?’
Ik liep achter haar aan de trap af.
Beneden in de hal opende ze een kleine deur en we moesten bukken om erdoor te gaan. Een oude, gemetselde draaitrap voerde naar beneden. De kelder was nog geheel intact. Het was er muf en donker. Marian draaide aan een ouderwetse, bakelieten schakelaar aan de grof gestukadoorde wand en er floepte een klein peerlampje aan. Onder de gewelven lagen in nissen tientallen flessen met veel stof erop.
‘Heeft Arjen gekocht op een veiling. Allemaal dure wijnen.’
Ze zocht een fles uit en veegde het etiket schoon.
‘Deze?’
Ik knikte ja.
Terug in de kamer schonk ze de wijn in en ze pakte een boek over antiek uit een kast. Ze legde het voor me neer op de tafel.
‘Ken je dit boek? Ik begon een paar bladzijden om te slaan.
‘Nee, onbekend voor mij.’
‘Je mag het lenen, als je wilt, maar het moet wel terugkomen. Kan ik daarop rekenen?’ ‘Ik zal het in de winkel leggen, dan kan ik het altijd terugvinden. Deze wijn is trouwens erg goed.’
Ze praatte nog wat over haar kamer en haar werk en ik knikte maar ja en nee. Na een halfuur stokte ons gesprek. We hadden kennelijk beiden het gevoel dat we op dat moment niet veel meer te zeggen hadden. Ik vroeg me af hoelang haar man nog zou wegblijven en het leek me het geschikte moment om te vertrekken. Ze liet me uit.
Toen gebeurde het.
Bij de trap pakte ze mijn beide handen en ze zuchtte diep. Toen zoende ze me. Zo zacht, zo teer. Alleen maar haar lippen tegen de mijne en ze legde haar hoofd tegen mijn borst.
Haar blonde haar kriebelde in mijn neusgaten en ik betrapte mezelf erop dat ik bijna moest lachen.
Ik maakte mijn handen los en sloeg mijn armen om haar heen.
‘Het is goed’, was alles wat ik kon zeggen.
‘Je moet nu gaan’, zei ze.
Ik ging.
Zonder groet, gewoon niets.
Net voordat ik in de auto stapte, keek ik naar boven.
Ze stond bij het raam en bracht haar vingers naar haar mond en toen tegen het raam.
Ik reed naar huis. Vanaf nu zou niets meer hetzelfde zijn, dat wist ik zeker.
‘Niet zelden vriest het de eerste helft van november en zo ook dit jaar. Vandaag, precies een jaar geleden, stierf mijn vader. Ook toen was het koud. Vanochtend net op koffietijd, halftien, belde mijn broer Mels.
‘Weet je welke dag het is?’ vroeg hij.
We praatten over het missen van onze vader en Mels stelde voor om samen naar moeder te gaan. Ik belde Jannie of ze even wilde oppassen en ze was er na een paar minuten al.
‘Kun je vanmiddag om halfvier ook nog even komen?’ had ik Jannie gevraagd. Zonder zich te bedenken, had ze toegezegd. Good old Jannie.
Moeder was opvallend opgewekt en was vol van een mooie jurk, die ze in Middelburg had zien hangen.
We hadden amper over pa gepraat. Mels ging naderhand nog even met mij mee om te helpen met een kast, die ik naar Middelburg moest brengen. Driehoog in de Spanjaardstraat; dat beloofde wat. Mels was groot en sterk, maar hij kon niet meehelpen met het sjouwen langs trappen. Hij had astma: tot de auto ging nog net, maar dan liep het zweet van zijn hoofd. Mijn tandarts, want dat was de klant, zou voor hulp zorgen. Toen ik tegen vieren aan kwam rijden, stonden er twee broodmagere, lange jongens van een jaar of achttien te wachten. Mijn tandarts kwam naar buiten. “Zo, Mark, keurig op tijd, keurig op tijd. Mijn jongens zullen even helpen.’
De jongens gaven me ieder een hand.
‘Victor’, zei de langste.
‘Emiel, zei de andere.
Mijn tandarts was een wat nerveus ogende man, met driftige gebaartjes. Hij stond al aan de achterdeuren van mijn auto te trekken.
‘Moment’, zei ik en ik deed de deuren open met de sleutel.
‘Vooruit, jongens, gaan met dat ding’, zei mijn tandarts.
De jongens keken hem aan alsof ze water zagen branden.
‘Hoe pak je zoiets op?’ zei de langste jongen.
‘De ene hand onder de achterkant en de andere hand aan een pooť, legde ik uit.
De beide jongens hadden het begrepen en zonder een zucht of klacht ging de buikige ladekast via drie onmogelijke trappen naar boven. Niets geraakt en ik had geen hand hoeven uitsteken.
‘Heb je de rekening, Mark?’ Mijn tandarts wreef in de handen. Zijn buit was binnen, de mijne zou binnenkort in de bus vallen als de rekening was betaald. De borrel sloeg ik af. Ik kreeg plotseling het beeld van het Abdijplein op mijn netvlies. De Middelburgse abdij; waar mijn vader in de jaren vijftig als timmerman heeft gewerkt aan de restauratie, die ruim vijftien jaar heeft geduurd en in fases is voltooid.
Ik herinner me nog goed dat ik met moeder op een ochtend met de bus mee mocht naar Middelburg. Ik mocht mijn nieuwe matrozenpak laten zien aan mijn vader. Die was aan het werk in de zaagloods, wat nu het abdijrestaurant is. Mijn vader was met een speciale schaaf de vlaggenstokken, die op de torentjes moesten komen, aan het rondschaven. Het waren eikenhouten stokken en na elke vier of vijf streken met de schaaf, voelde mijn vader of het glad en rond genoeg was.
‘Daar is papa, ga er maar heen’, zei mijn moeder. Aarzelend ging ik naar hem toe. De andere werklui staakten even hun arbeid.
‘Dat is mijn jongste’, zei mijn vader, en het leek me dat hij dat met trots uitsprak.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg een man die aan de andere kant van de werkbank stond.
‘Acht’, zei ik.
Opeens klonk er een geluid als van een hoorn en de mannen gingen allemaal de stoffige ruimte uit en liepen allen dezelfde kant op naar een ander deel van het complex. Het was middagpauze.
‘We gaan eten’, zei mijn vader en hij klopte met zijn handen de ribfluwelen werkbroek af.
‘Dan gaan wij naar de bus, we kunnen nog net mee met die van halfeen, zei moeder. Lopend aan haar hand keek ik mijn vader na, zolang het kon.
Toen hij helemaal aan de overkant in een brede deuropening verdween, keek hij nog even om en hij zwaaide naar me. Ik zwaaide terug. Toen was er alleen nog maar dat zwarte deurgat.
Ik keek naar boven naar de torentjes. De vlaggenstokken die daarop zouden komen, heeft mijn vader gemaakt.
Hij en niemand anders.
‘Ik gaf de envelop met de rekening aan mijn tandarts.
‘Nou, Mark, bedankt en tot ziens dan maar, hè’, zei hij.
‘Op de halfjaarlijkse controle’, zei ik. We gaven elkaar de hand en ik reed naar de fontein tegenover de ingang van het Abdijplein. Er was nog een parkeerplaats vrij en ik manoeuvreerde de bestelauto er met moeite in.
Ik liep door de poort en ging op de grote, ronde bank zitten. De bank is rond een oude, dikke boom gemaakt. Het was steenkoud.
‘Hier zit ik dan, pa’, mompelde ik tegen mezelf. ‘Weet je het nog van die vlaggenstokken? Bestaan die nog, of zijn ze al een keer vervangen?’
Ik zat nog maar even en er kwamen al ambtenaren uit verschillende deuren die op het plein uitkomen. ‘Ze gaan naar huis’, dacht ik. ‘Naar hun vrouwen en kinderen, er zal straks eten op tafel komen en vanavond zullen ze als gezin bij elkaar zijn.’ Ik ging ook naar huis. Maar er zou niemand op mij wachten …
Het was donker toen ik thuiskwam en Jannie had, zoals meestal, een briefje klaargelegd. Daarop had ze genoteerd wie er gebeld had of wie er in de winkel was geweest.
Ik had een zwak voor Jannie. Het was een leuke en knappe, spontane vrouw. Ze was halverwege de dertig, zonder kinderen en ze had een uitgesproken moeilijk leven. Haar man had al jaren een uitkering en dronk bier als een kameel water. Hij zei altijd pijn in zijn rug te hebben, en wie kon zeggen dat het niet zo was?
Op zaterdagmiddag ging hij om een uur of twee naar het café om te biljarten en dan kwam hij vaak ‘s avonds om een uur of zeven zwaarbeschonken thuis, waar Jannie tevergeefs met eten zat te wachten. Ze hielp hem dan naar bed en dat was dan haar zaterdag. Door de week dronk Ko thuis en soms sloeg hij haar als hij zijn zin niet kreeg. Op zekere avond werd het Jannie te veel en toen vluchtte ze mijn winkel in. Ik heb haar toen van harte asiel verleend. Die bewuste avond zal ik nooit vergeten. Een ontredderde vrouw, met slechts één verlangen, een normaal leven te kunnen leiden met de man van wie ze nog steeds zielsveel hield. Ze is die nacht bij me gebleven, op de logeerkamer. Die nacht droomde ik dat ze bij me kwam in mijn bed en dat ik mijn pyjama en mijn ondergoed uit moest doen.
Zij was al naakt en ging toen boven op me liggen. Met een schok was ik wakker geworden. Mijn onderbroek was helemaal nat en er was een grote, natte plek op het laken. Ik schaamde me voor mezelf. De pyjamabroek was nog schoon, die vond ik bij het voeteneinde.
Jannie was vroeg in de ochtend naar huis gegaan. Ze had een briefje neergelegd bij de telefoon: Bedankt, Mark, dat ik mocht blijven.
Ik was de hele ochtend van streek geweest. Het leek wel of ik echt met haar had geslapen en of we het echt hadden gedaan. Hopelijk komt niemand te weten dat Jannie een nacht in mijn huis heeft doorgebracht. Stel dat mijn moeder het zou horen, dat zou een ramp zijn!
Er was niet veel te doen in de winkel. Mijn moeder was pas nog wezen poetsen en ook de vloer was helder schoon. In de werkplaats stond een tafel te drogen, die ik had gebeitst, en zodoende kon ik daar ook niet werken. Ik hoopte dat Hans Bos op de koffie zou komen.
Met hem kon ik over bijna alles praten en het ging vaak over ons gedeelde verlangen ooit met een vrouw samen te zijn. Hans had wel een paar jeugdervaringen gehad met meisjes. Hij had, net als mijn vriend Bert, meer succes gehad dan ik. Ik kon maar niet begrijpen dat de meiden kennelijk een voorkeur hadden voor jongens met veel bravoure, maar een aangeboren afkeer voor types zoals ik. Inmiddels waren we beiden dertig jaar en we konden ons enkel vergapen aan prachtige vrouwen op de televisie en ‘s zomers natuurlijk op het strand. Vanwege de steeds groeiende frustratie over het falen in de liefde, had ik het strand een naam gegeven: De etalage waar niets te koop is. Hans was het er roerend mee eens.
Tussen Domburg en Oostkapelle was er een naaktstrand, waar bepaalde mannen en vrouwen, zonder dat ze elkaar kenden, zonder kleren gingen zwemmen en zonnebaden. De plaatselijke overheid liet het kennelijk oogluikend toe, zeer tot ongenoegen van de SGP-fractie, die het Sodom en Gomorra noemde. Bij mooi weer kon men in de duinen bij dat strand getuige zijn van een zeldzaam fenomeen: beneden op het warme zand lagen de naakte mannen en vrouwen. Boven op het duin lagen, goedverscholen, wat oudere mannen met een verrekijker. Ze waren met de fiets of brommer zo ver mogelijk door het bos naar de duinen gereden om daar te genieten van blote benen, borsten en billen. Allemaal gratis.
Hans Bos kende een man uit Oostkapelle, die hem had verteld dat hij na de huwelijksnacht zijn vrouw nooit meer naakt had gezien. Onder het mom van kijken naar de zeilbootjes ging men dus in een duinpannetje liggen, één hand aan de kijker, de andere in de broekzak …
De telefoon ging. Het was Marian Mulder.
‘Hoe is het met je?’ vroeg ze.
‘O, rustig, niet veel te doen. En met jou?’
‘Het spijt me van die avond. Wat denk je nu van me, ze laat niks meer horen? Ja, het was stom, ik weet het, maar kan ik je straks even spreken? Dan kom ik naar je toe, alsjeblieft?’
‘Waar gaat het over? Je hoeft je niet te excuseren voor die avond, hoor, dat is voorbij, klaar.’ Het klonk flink, maar ik meende het niet.
‘Ik ben er over een uurtje, goed?’
Ze verbrak meteen de verbinding.
Natuurlijk had ik elke dag aan haar gedacht, maar ik durfde haar niet te bellen.
Wat zou er nu gebeuren, zou ze me komen vertellen dat ze me nooit meer wilde zien, had ze het aan haar man verteld, wat hing me boven het hoofd?
Ik werd er onrustig van.
Och, daar stopte de lelijke eend van de dominee. Op zich heel gezellig als hij kwam, maar o wee als hij zijn pijp ging stoppen en als hij een kop koffie kreeg. Dan was hij nog niet weg.
‘Mogge, dominee, moet u niet studeren?’
‘Vanmiddag, vanmiddag,’ zei de dominee. We gaven elkaar een hand.
‘Vanochtend doe ik een paar bezoekjes en ik wilde even een schets laten zien van de lessenaar, weet je nog?’
‘Jawel, laat maar eens zien. De dominee had zijn best gedaan: een zeer bruikbare tekening in kleur met de maten erbij. ‘Welk hout, dominee?’
‘Eiken, jongen, eiken. De preekstoel is toch ook van eiken? Die lessenaar moet daar wel bij passen! De dominee ging er eens lekker voor zitten en had er kennelijk een uurtje voor uitgetrokken, maar dat uurtje had ik niet. ‘Moet het blad kantelbaar zijn?’ vroeg ik en de dominee krabde achter zijn oren.
‘Wat denk jij, Mark?’ ‘Och, het is wat extra werk, maar het is misschien handig als de kinderen van de zondagsschool het moeten gebruiken, en de lichtval kan wel eens anders zijn, dus ik denk dat we dat moeten doen.’
‘Goed dan’, en de dominee keek eens rond. Normaal zou ik hem koffie aanbieden, maar dat ging nu toch echt niet. De dominee bespeurde mijn onrust en begreep dat ik druk was met iets.
‘Met kerst klaar?’ vroeg de dominee.
‘Met kerst klaar’, zei ik vol overtuiging. De dominee stapte op.
Straks zou ze komen en ik wist niet wat ik ermee aan moest. Ik stond voor de grote spiegel, die al sinds het openen van de winkel aan de muur hing in het kantoorkamertje. Ik was ongeschoren, mijn overhemd was niet op en top schoon en mijn broek moest nodig naar de stomerij. Een man alleen vergeet dat soort dingen, dacht ik, en een vriend als Hans viel er ook niet over. Maar wat nu, gauw verkleden?
Ik rende naar boven. Vlug even mijn gezicht gewassen en geschoren.
In de kast hingen drie overhemden die al een paar keer waren gedragen en dat zou een vrouw natuurlijk meteen zien. Het grijze overhemd kreeg de voorkeur en met een wat vlottere spijkerbroek kon ik het bezoek van die mooie bijzondere vrouw wel afwachten. Ik was nog maar even beneden en toen stopte de gele VW Golf voor de winkel.
Marian had weer een joggingpak aan. Ik was inmiddels gaan zitten in een hoekje van de winkel van waaruit ik alles kon overzien.
Ze stapte de winkel binnen.
‘Hoi, hier ben ik dan.’
Haar stem klonk zo zacht dat ik ervan schrok. Ik had een misdrijf begaan en kreeg onverwacht bezoek van een medeplichtige, zo voelde het. Ik stond op en liep op haar toe.
Ik wist niet hoe ik haar zou begroeten. Ik stak mijn hand uit.
‘Dag, Marian, hoe is het met je?’
‘Kunnen we ergens praten? Ik bedoel, niet hier in de winkel?’
‘Ik heb hier m’n kantoortje, is dat goed?’ Ik liet haar voorgaan en ze liet zich met een zucht in een canapé zakken.
‘Wat denk je van me? Vind je me een gek mens? Nou, zeg eens eerlijk?’
‘Je bent een heel bijzondere vrouw, Marian, maar je maakt het me wel erg moeilijk. Jij bent tenslotte getrouwd.’
‘Ik ben getrouwd, ja.’
‘Houd je van je man?’
‘Ja, ik houd wel van hem, maar niet op de manier zoals hij van me verwacht.’
‘Wat verwacht hij dan van je? Of vraag ik nu te veel?’ vroeg ik.
‘Wil je dat echt weten?’
‘Als je het kwijt wilt, kun je het in vertrouwen tegen me zeggen.
‘ Kijk, het zit zo,’ en ze legde met een vloeiende beweging een been over het andere, ‘mijn man werkt keihard en wil me alles geven … Maar hij is vaak weg, praten doen we weinig, en als hij dan laat thuiskomt, ja, dan moet het toch nog gebeuren, snap je? En ik, … ik gun het hem gewoon niet meer zo. Ik heb er ook niet veel meer aan en dan wordt hij boos als ik niet enthousiast ben.’
Ze wachtte even.
‘Hij wil ook per se geen kinderen en dat vind ik heel erg. Het is gewoon heel moeilijk, en ik kan er met niemand over praten. Toen ik jou zag toen gebeurde er iets bij me vanbinnen, en ik wilde dat gewoon tegen je zeggen, vind je dat gek?’
Ze lachte een beetje door de opkomende tranen heen.
‘Wat verwacht je nu van mij?’ vroeg ik.
‘Mag ik af en toe eens komen? Gewoon gezellig kletsen, dat is al genoeg voor me, op dit moment. Mag het, ja, hè, Mark?’
Ik keek haar aan.
Nooit, maar dan ook nooit zou ik deze vrouw iets kunnen weigeren. Ik zou werkelijk alles voor haar doen.
‘Ik zal koffie zetten’, zei ik en ik wilde de trap op gaan.
‘Mag ik zien hoe je woont?’ Ze vroeg het als een klein meisje, dat haar vriendinnetje vraagt in haar poëziealbumpje te schrijven.
‘O, als je dat wilt. Het is maar een eenvoudig optrekje, hoor, het is allemaal ouwe rommel.’
Met Hans en andere bekenden dronk ik altijd koffie in de werkplaats, en ik had me op dit bezoek in mijn woondomein niet voorbereid.
Ik ging eerst naar boven.
‘Wat gezellig!’ zei ze toen ze bovenkwam. Ze pakte meteen een boek dat altijd op tafel ligt. Aha, J.C. Bloem!’ Ze knikte goedkeurend.
‘Dat is mijn tweede bijbel, zei ik en ik liep naar achteren, waar ik een eenvoudig keukengedeelte had gemaakt. Als ik stond, keek ik door het dakvenster over de tuinen aan de overkant, terwijl ik onzichtbaar was als ik zat te eten of wat dan ook.
Marian liep gezellig rond te kijken in mijn zolderappartementje en ik voelde weer een gevoel van spanning in me opkomen. Maar dit keer was het een prettig gevoel.
‘Moet jij nu niet werken, of ben je vrij vandaag?’ vroeg ik.
‘Ik ben vandaag en ook vannacht vrij.’
‘Vannacht vrij, hoe bedoel je?’
‘Nou, Arjen komt vanwege een congres niet thuis vanavond. Dus kan ik doen wat ik wil.’ Zoals ze nu naar me keek, was haar mond werkelijk onweerstaanbaar mooi. En haar blauwe ogen straalden van opwinding.
‘Wil je de winkel op slot doen, het is nu toch middagpauze?’
Ik droomde terwijl ik wakker was.
Hoe kon een vrouw als zij op mij vallen?
‘Ik ga wel even naar beneden, ik moet toch even de post pakken.’
Met trillende voeten ging ik de trap af.
Als een dief keek ik buiten om me heen. Hoe moest dit aflopen? Er was geen post.
In de winkel tikte een zware Friese klok de seconden weg.
Ik stond onder aan de trap en hield mijn adem even in, hoorde alleen het tikken van de klok. Het was de sfeer van de huiskamer van mijn opa van mijn vaders kant. Behalve de klok stond de tijd daar stil.
Ik ging de trap op naar mijn woongedeelte. We dronken koffie en ik vroeg haar wat te vertellen over haar jeugd, haar opleiding, haar ouders, familie en wat ik maar kon bedenken om de conversatie gaande te houden.
Ze vertelde dat haar moeder bij een auto-ongeluk was omgekomen. Als we konden praten tot één uur dan kon ik de winkel weer opendoen en dan zou ze toch wel weggaan, of niet?
‘Hoe laat ga je dicht? Halfzes, toch?’
‘Halfzes, altijd en nooit anders.’
‘Zou je voor mij een keertje vroeger willen sluiten? Dan gaan we lekker een strandwandeling maken, wat zeg je daarvan?” Ze stond op.
Ze plantte haar handen op haar heupen en daarmee accentueerde ze, bewust of onbewust, haar perfecte figuur. Het leek of al haar bewegingen waren ingestudeerd, zo sierlijk en vloeiend bewoog ze haar lichaam.
‘Een strandwandeling, met deze wind? Het is steenkoud! En jij bent er al helemaal niet op gekleed met je trainingspak! ‘
‘Ik heb een lekker warm jack in de auto en ik heb het nooit koud’, zei ze enthousiast. ‘Dan moet ik de winkel een paar uur dichtdoen, en ik kan Jannie nu ook niet vragen.’ “Dan doen we nu eens lekker iets aparts! Kom, maak je klaar!
Wat had deze vrouw veel overwicht op mij, ik volgde haar bevelen op! Ik was verliefd, en niet zo’n beetje. Op een plaatje triplex schreef ik: Ben even weg, om vier uur terug. Het plaatje zette ik in de rand van de deur die alleen opengaat voor grote, brede meubels, maar verder altijd dicht blijft.
‘Zullen we naar het kasteel in het bos rijden? Dan gaan we daarna te voet verder.’
Ze had haar sleutels al in haar hand.
‘Goed’, zei ik.
We stapten in de auto. Kom je daar wel eens?’ vroeg ik.
‘Af en toe op zondag, en meestal alleen’, zei ze.
We reden richting Oostkapelle.
Net voorbij zeehospitium Zonneveld gingen we linksaf het bos in. We reden langs de Oranjerie richting kasteel Westhove.
‘Wat doen ze eigenlijk met dat kasteel? Woont daar nu nog iemand?’ Ze keek naar het eeuwenoude, verweerde monument.
‘Het wordt verbouwd en er komt zoiets als een jeugdherberg in, heb ik gehoord. ‘
We parkeerden bij de bosvijver en we waren de enige bezoekers. Er stond geen enkele auto. Ze pakte een zwart, dik jasje en trok het aan.
‘Zo, welke kant gaan we op?’ vroeg ze.
‘Die kant op’, zei ik. ‘Ik wil even over het bruggetje daar. Wij noemen dat het Romeinse bruggetje, het is vast al heel oud.’
We gingen wat dieper het bos in en de snijdende wind was hier wat draaglijker. Slingerend door allerlei paadjes kwamen we op het bredere pad, dat door de duinen van Domburg tot Oostkapelle loopt. De wind beet in mijn gezicht. We spraken niet meer, maar elke keer wanneer ik opzij keek, deed zij dat ook en dan lachte ze. Ze lachte zoals nog nooit een vrouw of meisje naar me gelachen heeft. Het is absurd, dacht ik. Stel dat ik een bekende tegenkom, dan weet morgen iedereen dat ik niet in mijn winkel was, maar met een blonde vrouw in het bos liep alsof het zomer was! Boven op de duinen bleven we staan. De zee was ruw en het schuim waaide over het strand.
‘Is het niet schitterend?’ zei ze en ze liep naar de houten trap die op het strand uitkomt. Kom je, of wil je al terug?’ riep ze in de volle wind. Ik keek op mijn horloge. Drie uur. ‘Andere keer, goed?’ Ik voelde me niet op mijn gemak, onrustig over het verdere verloop.
‘Oké, kunnen we langs een ander paadje terug naar de auto? Jij weet de weg, toch?
‘Ja, dan gaan we deze kant op.’ Toen het pad uitkwam op een ruiterpad, werd het bijna te smal om naast elkaar te lopen. “Dit is maar even, hoor, we zijn er zo.’ Ik probeerde op de hogere zomen van gras en mos te lopen.
‘Mag ik je een arm geven, Mark?’ vroeg ze en ze deed het al.
In de auto zag ik dat ze een vol rode kleur had gekregen. Ze wreef even in haar handen. ‘En nu naar een warme houtkachel’, zei ze.
‘Dat kan ook nog’, zei ik trots.
‘Heb jij dan een kachel boven? Die heb ik niet gezien.’
‘Je hebt de schouw toch gezien? Daar staat een plaat voor, met daarachter een open haard.’
‘Mag die straks aan?’ En ze was weer dat kleine meisje, dat dit keer een snoepje wou. ‘Ja hoor, maar ik moet nog wel het één en ander doen. En eh, we moeten toch eten ook?’
Ik zei ‘we’. De omgang met een godin wende snel. Ik besloot dat ik het maar allemaal over me heen moest laten komen. En, zoals een bekende filosoof eens zei: Als je dan toch iets doet wat niet mag, probeer er dan wel zo veel mogelijk van te genieten!
De rest van de middag was ongelooflijk.
Marian had houtjes gehakt in de werkplaats en ik schroefde de ijzeren plaat los om de haard aan te kunnen steken. In mei ging die plaat er altijd voor en met kerst haalde ik hem er dan weer af om van het vuur te genieten. Ik snakte naar het luiden van de torenklok om halfzes. Er kwamen geen klanten.
Marian ging met opgetrokken benen op de grond zitten toekijken hoe ik met een oude krant en een paar stukjes hout en wat spiritus de haard aanmaakte.
‘Hij doet het, hij trekt, ik hoor het!’ zei ze opgewonden.
‘Wil je wat drinken? Een wijntje, of iets anders?’ zei ik.
‘Heb je rode wijn?’
‘Ik heb een Côtes du Rhône, is dat wat?’
Ik pakte de fles uit het rekje. Misschien wat te koud, ik zal hem even op de schoorsteen zetten. En dan maak ik ook wat om te eten.’ Ik maakte de fles open en zette hem midden op de schoorsteen.
‘Zal ik een biefstukje bakken, en dan met een gebakken aardappeltje? Ik heb ook nog doperwtjes.’
‘Is dat niet te veel werk? Zal ik je helpen?’ Ze stond al op.
Ik wist niet wat me overkwam. Een gouden dag, een dag die eigenlijk niet mocht bestaan.
Marian was getrouwd en ze was nu hier bij mij. Ze deed of ze nooit meer weg zou gaan.
Kom, vul de glazen en denk langer niet
Eraan hoe snel de onhoudbre tijd ontvliedt.
Gistren is dood, morgen nog niet geboren –
Wat zou ‘t, als ons vandaag genieten liet?
– J.C. Bloem, vertaald uit de Rubaiyat.
We aten zwijgend, af en toe naar elkaar kijkend. Marian at met smaak.
‘We wassen wel af, hoor’, zei ik en ik vulde de waterkoker.
‘Je hebt geen afwasmachine?’
‘Nee hoor, die paar dingen doe ik wel met de hand.’
Na de afwas schoof Marian de bank wat dichter bij de haard. Een paar harde blokken lagen te gloeien op een degelijk ondervuur. ‘Ik zal je een verhaaltje vertellen’, zei ik en ik ging vlak naast haar op de bank zitten.
Onder de bank lag een snoer met een schakelaar. Zonder dat Marian het merkte, schoof ik met mijn voet de schakelaar zo ver naar voren dat ik erop kon trappen. Dan ging het licht plotseling op de schemerstand.
‘Is dit je trucje als je een vrouw op bezoek hebt?’
Deze opmerking pareerde ik door de fles wijn te pakken.
‘Die hebben we vergeten, zal ik inschenken?’
‘En dan mijn verhaaltje?’ zei ze.
Ze keek me weer onweerstaanbaar lief aan en toch weer anders dan de vorige keer. Ze schoof dichter tegen me aan en ik legde mijn arm om haar heen.
‘Er was eens …,’ begon ik schoolmeesterachtig, ‘er was eens een rabbijn, en die had een zoon. De rabbijn was erg trots op zijn zoon. De jongen deed het goed op school, werkte hard, was nooit brutaal, kwam nooit in een uitgaansgelegenheid en wilde zelf ook rabbijn worden. Welnu, alles prima, een brave jongen. Maar op zekere dag kwam hij opgewonden thuis. Hij klopte op de deur van de werkkamer van z’n vader. “Vader, ik heb nieuws! Ik moet u dringend iets vertellen.” De rabbijn was, zoals altijd, aan het studeren in de Talmoed, een soort verklaring van de Joodse geschriften, en stond onmiddellijk op bij het zien van zijn geliefde zoon. “Wat is er jongen?” en hij legde aandoenlijk zijn hand op de schouder van de zoon. “Ik heb iemand leren kennen, vader. En ik houd heel veel van haar, ook al ken ik haar nog niet zo lang.” De rabbijn dacht even na. “Waar woont dat meisje, en hoe heet ze, ken ik haar familie misschien?” De zoon aarzelde even, maar zei toen met bedrukte stem: “Ze is nu nog getrouwd, vader, maar ze is echt heel lief. En ik wil dat ze heel gauw mijn vrouw wordt.” De rabbijn dacht opnieuw na en zei toen: “Maar, jongen, misschien heeft ze nog wel zo’n vriend als jij. Wie zegt dat jij de enige bent?” De jongen antwoordde zeker: “O, nee, vader, zo is ze niet! Ze zal mij nooit bedriegen, dat weet ik zeker.”
De rabbijn legde nu zijn beide handen op de schouders van zijn zoon. “Ze bedriegt haar eigen man, zou ze jou dan ook niet kunnen bedriegen, mijn zoon?” Daarna ging hij weer zitten en hij vervolgde zijn studie. De zoon boog zijn hoofd. “Dank u, vader”, zei hij en hij verliet het vertrek.’
‘Wat ontroerend, hoe is het afgelopen?’ vroeg Marian.
‘Dat is aan ons.
‘Ben ik die vrouw dan?’ Het minstens een eeuw oude verhaal uit Midden-Europa had indruk op haar gemaakt.
‘Niet meer of minder dan ik die jongen.’
‘Wil je dan dat ik uit je leven verdwijn?’
‘Hoe gaan we verder? Daar gaat het om’, zei ik.
Ik was bang dat de avond stuk was.
‘We kunnen toch vriendschappelijk met elkaar omgaan? We doen toch niks verkeerd?’ zei ze.
Ik moest de avond redden. Het was te mooi om af te breken. Ik kon het gewoon niet. ‘Hoe laat wil je naar huis?’
‘Ik wil helemaal niet naar huis. In ieder geval niet vandaag.’
Ze ging languit op de bank liggen. ‘Ik slaap hier wel, als het mag van jou.’
Ze trok haar benen op en deed liggend haar sportschoenen uit. Ze hield de schoenen in de lucht en ik pakte ze aan.
Toen ik haar zo zag liggen bedacht ik opnieuw dat ik haar nooit iets zou kunnen weigeren.
Nooit. Helemaal nooit.
Het werd lekker warm in mijn kamer. ‘Vertel eens verder over je vader. Kan hij het wel rooien, zo alleen?’
Ze had me al verteld dat haar moeder was overleden na een auto-ongeluk, haar vader had het overleefd.
‘Hij komt vaak even langs, en dan praten we even en dan kan hij weer verder. Het is zo jammer dat hij niet met Arjen kan opschieten. Die twee hebben echt niks met elkaar.’ ‘Weet hij dat je mij kent?’ vroeg ik.
‘Ja, dat heb ik hem al verteld. Ik heb voor mijn vader geen geheimen.’
Haar prachtige vingers omsloten de steel van het glas en ze nam en klein slokje.
‘Wil je de radio even aanzetten op Veronica?’
Ik stelde de tuner in en even later klonk het nummer van Kiss I was made for loving you baby, you were made for loving me.
‘Een goed en pakkend nummer, vind ik’, zei Marian. We luisterden zonder te spreken met elkaar. Er kwamen veel bekende nummers voorbij en bij mijn lievelingsnummer On my own van Solution zette ik het apparaat wat harder.
‘Dit is een Nederlandse band, dat zou je niet zeggen, hè?’ zei ik.
Ik vergat even de ongelooflijk vreemde situatie waarin ik me nu bevond en precies op dat moment ging de telefoon beneden in de winkel. De schrille bel was zelfs door de harde muziek heen te horen.
‘Ik heb vergeten hem door te schakelen naar boven, ik moet even naar beneden.’
‘Oké’, zei Marian. “Zeker een vriendin van je, ik ga stiekem luisteren!’
‘Het is vast m’n moeder’, zei ik en ik ging de trap af. Het lampje brandde ook nog niet. Dat komt ervan als je totaal in de war bent door een vrouw. Het was inderdaad moeder. Waarom ik niet opnam en waar ik was vanmiddag. Ik stelde haar gerust met de mededeling dat ik naar een klant moest en dat het was uitgelopen.
‘Heb je zaken gedaan, of was het niks?’ vroeg ze. ‘Er komt wat aan, moeder, maar ik moet nog even over de prijs nadenken.’
‘Je weet wat paatje altijd zei, hè? ‘Mark, voor een mooi stuk kun je wat geven, maar rommel moet je buiten de deur houden. ‘
Het woord ‘paatje’ was ze pas na het overlijden van vader gaan gebruiken.
‘Zo is het, ma, kan ik morgen de was brengen?’
‘Hoe laat kom je? Want als het droog is, ga ik na de middag naar de stad. Ik heb er een leuke jurk gezien.’
‘Ik kom morgenochtend, moeder, oké? Welterusten, moeder.’
Opgelucht ging ik de trap weer op. In mijn zoldernest was een godin neergedaald, die ik moest behagen. Ik liet haar niet langer wachten dan strikt noodzakelijk.
‘Het was m’n moeder,’ zei ik.
‘Waar is het toilet?’ vroeg Marian.
‘O, ja, dat is nog een trapje hoger. Daar heb ik de badkamer en mijn slaapkamer.’
Ik deed de achterste deur op mijn zolder open en liet haar de trap naar het hoogste gedeelte zien. Ze ging met behoedzame tred de steile trap op.
“Je vindt het wel, hè?’
‘Joehoe.’
Ik moest denken aan wat Hans me een keer had verteld. Als vrouwen bij een man op bezoek zijn, gaan ze eerst naar het toilet. Als dat schoon is, heb je een kans. Zo niet, forget it!
Het was na tienen.
Ik begon me onrustig te voelen.
Ooit had ik eerder ‘s nachts een vrouw bij me in huis en dat was heel anders. Maar daarna voelde ik me heel erg schuldig, en dat wilde ik niet opnieuw meemaken.
Ze kwam de kamer weer in.
Je hebt een enig bed, Mark. Ik heb er heel even op gelegen, niet erg, hè? Je hebt zelfs een kleine logeerkamer, wordt die wel eens gebruikt?’
‘Die is voor eenzame vrouwen, zo nu en dan komen die bij me langs, begrijp je?’ zei ik. Ze ging nu heel uitdagend voor me staan en ze wreef zich met haar heerlijke lichaam tegen me aan. ‘Ik ben ook eenzaam, Mark. Mag ik blijven vannacht? Ik zal heel braaf en gehoorzaam zijn.’
‘We drinken nog een glas en dan is het tijd’, zei ik.
Lang kon ik het moment van de waarheid niet meer uitstellen, dat stond vast. We gingen nog even naast elkaar op de bank zitten. Ze bleef me maar aankijken, met die dromerige blik vol wonderen die op het punt stonden te gebeuren.
Vannacht zou er iets gebeuren, er leek geen ontkomen meer aan. De haard werd al minder, de wijn was bijna op en ik bad in mezelf: ‘God, als het ervan komt, mag het dan goed gaan, alsjeblieft?’
‘Ben je bang?’ vroeg ze.
Ik besloot mijn laatste pijl te verschieten, terwijl ik me eigenlijk niet wilde verzetten. ‘We zouden toch vriendschappelijk met elkaar omgaan? Dat waren jouw eigen woorden, of niet?’
‘Ik ben heel braaf, weet je nog?’
Ze maakte weer een tovermondje en ze ging op de bank liggen.
Ik stond op.
‘Krijg ik een welterustenkusje? Dan gaan we daarna allebei lekker slapen, goed?’
Ik boog me over haar heen. Ze pakte mijn hoofd met beide handen vast en drukte haar lippen tegen de mijne. Ze bewoog haar tong met ronddraaiende bewegingen in mijn mond.
Ze liet me los. Morgen leer ik je zoenen.
Daar hou ik je aan’, zei ik en ik schaamde me een ongeluk.
Ik legde een plaid over haar heen.
‘Welterusten, Mark.’
‘Welterusten, Marian.’
Het was goed zo.
Ik ging naar boven.
Die nacht werd ik wakker. Het was nog harder gaan waaien en de Oudhollandse pannen lagen te rammelen op het dak. Bij de verbouwing een paar jaar geleden wilde ik de betonnen sneldekkers gebruiken, maar omdat mijn pand een monument is, was dat niet toegestaan. Oudhollandse pannen liggen wel eens los, maar ze waaien er zelden af. En toch, dit geluid alsof er wat van het dak schoof, was niet prettig.
Zou Marian wakker geworden zijn? Ik stapte stilletjes uit bed en ik ging zo zachtjes als het kon de trap af. De deur naar het trapgat had ik met opzet op een kier gelaten, dan had ik het gehoord als ze de trap op gekomen was.
Voorzichtig deed ik de deur verder open.
Ze lag op de bank, met haar ogen open. ‘Het stormt, ben jij al lang wakker?’ vroeg ze. ‘Nee. En jij?
‘Ik heb nog niet geslapen’, zei ze en ze rekte zich uit.
‘Wat een ramp. Zal ik een kopje thee voor je maken?’
‘Ja, lekker.’ Ze ontdeed zich van de deken, waarin ze was gewikkeld.
Ze gaapte en ook dan zijn mooie vrouwen mooi. We dronken een kop kruidenthee, waarvan ik mezelf wijsmaakte dat het slaapverwekkend was.
We waren weer even ver als enkele uren daarvoor.
‘Heb je het niet te koud zo?’ vroeg ik.
‘Het gaat wel, de haard is nu helemaal uit, dat merkte ik wel.’
‘Je mag boven slapen, als je wilt. Kom maar mee.’ We gingen de trap op. Ik eerst.
Na enkele treden voelde ik haar hand op mijn achterste.
‘Mag ik bij jou liggen?’
Mijn hart sloeg over. ‘Goed dan, er is ruimte genoeg.’
Ik hoorde mezelf telkens domme dingen zeggen. We kwamen bij mijn bed. Ze deed haar joggingpak uit en nu stond ze naast me met alleen haar slipje aan. Bevend ging mijn hand naar haar stevige, volle borsten. Haar tepels leken zich naar boven op te richten en ik nam eerst de ene en daarna de andere even tussen mijn lippen.
‘O, Mark!’ Haar hoofd ging achterover en ze sloot haar ogen.
‘Kom’, zei ze en ze gleed soepel in het bed.
‘Zullen we vierenveertig gaan liggen, of ken je dat niet?’ vroeg ze.
‘Nee.’
Er was veel wat ik niet wist, dat was wel duidelijk. Ze was gaan liggen op haar rechterzij met opgetrokken benen en ik moest tegen haar aan liggen in dezelfde houding. Onze benen lagen heerlijk tegen elkaar aan en ze legde mijn linkerhand op haar rechterborst, die nu wat minder strak aanvoelde.
‘Zou het lukken zo, denk je? Lig je lekker?’
‘Ja, heerlijk’, zei ik en ik sloot mijn ogen.
Na een poosje voelde ik een erectie opkomen omdat ik zo dicht tegen haar billen aan lag. Ik wist niet of ze dat merkte. Zo kan het ook, hè, lieve God, dacht ik. Ik bad voor mijn moeder, mijn broers en andere familieleden. En voor Marian.
En hoe het verder moest. Na een halfuur hoorde ik dat ze zwaarder ademde. Haar lichaam was geheel ontspannen. Het was pikdonker in mijn slaapkamer.
Buiten waaide de wind harder, de pannen gingen heen en weer.
Mijn godin sliep. Bij mij duurde het eindeloos lang.
Ik verlangde haar lichaam te verkennen, haar overal aan te raken, haar te beminnen, hoe dat ook zou mogen zijn. Ik draaide me voorzichtig om, ze mocht in geen geval wakker worden.
Ik was waarschijnlijk tegen de ochtend in slaap gevallen. Ik droomde dat ik op een zeilschip voer, toen er storm opstak. Het schip werd aan de voorkant hoog opgetild en daarna dook het in een onmetelijke diepte. Ik viel in het kolkende water. Met een klap viel ik uit bed. Ik keek meteen in het prachtige, maar verschrikte gezicht van mijn droomprinses.
‘Wat doe jij nou?’ vroeg ze. En toen begonnen we allebei onbedaarlijk te lachen. Ik klom weer in bed en ze overstelpte me met liefkozingen. Ze zoende me overal, ook op mijn borst. We zaten allebei rechtop en zij zat met gespreide benen op mij. Ze lijkt op Marianne Faithfull, dacht ik plotseling, maar dan mooier.
‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.
‘Halfnegen, we moeten eruit!’ Ik schrok.
Ik maakte me met tegenzin los uit haar omhelzing.
‘Ik denk dat ik van je hou, Mark’, zei ze.
Ze zei het terwijl ze me diep in mijn ogen keek.
‘Ik denk hetzelfde’, zei ik. ‘Mag ik douchen?’ vroeg ze en ze liep naar het dakvenster en keek naar buiten.
‘Pas op, straks ziet iemand je’, waarschuwde ik.
‘Nou en, wat geeft dat? We zijn toch in jouw huis?’
‘Ja, maar vanaf de straat kan iemand je zien.’
‘Je hebt hier een mooi uitzicht over die tuinen, van wie zijn die?’
‘Van dokter Zorgdrager, onze huisarts. Maar de grond wordt bewerkt door anderen, en die mogen dan van de vruchten mee-eten, begrijp je? Ga jij maar onder de douche, dan maak ik het ontbijt. De winkel moet ook open! Ze deed haar slipje uit en ging naar de badkamer.
Ze deed geen enkele poging om haar vrouwelijkheid te bedekken of uit het zicht te houden. Ze was zo. Mooi en natuurlijk. Ze was zo mooi dat ze zich voor geen enkel detail van haar lichaam hoefde te schamen.
Ik was nog even alleen in de keuken.
Toen het geruis van stromend water ophield, spitste ik mijn oren en ik probeerde me voor te stellen hoe zij zich zou afdrogen en hoe ze haar kleren zou aantrekken.
Dank je, God, ik ben gelukkig, dacht ik. Maar hoe moet het nu verder? De koffie pruttelde in het apparaat.
Huiselijk geluk. Op z’n best.
‘Wanneer heb jij voor het laatst met een vrouw geslapen, Mark? Mag ik dat vragen?’ ‘Vannacht voor het eerst’, sprak ik geheel naar waarheid.
‘En, hoe is dat bevallen?’
‘Ik was lang wakker, maar het was heel bijzonder.’
‘Was het opwindend voor je? Ik bedoel, wilde je misschien wel met me vrijen?’
‘Wat een conversatie, zeg! We zitten aan het ontbijt.’
‘Nou, geef eens eerlijk antwoord?’
‘Ik durfde het niet.’
‘Waarom niet? ‘
Ik smeerde gauw nog een korst brood met jam.
Deze vraag wilde ik niet beantwoorden.
‘Mag ik dat voor mezelf houden? Ik vind dat moeilijk om uit leggen. Laten we het over iets anders hebben: wat ga jij vandaag doen?’
‘Ik heb vandaag cursus om halfelf. Dat haal ik toch wel?’
Ze keek naar de klok.
‘Mijn auto heeft hier de hele nacht gestaan, Mark, krijg je daar problemen mee?’
‘Het is niet anders. Het zou gekker zijn als hij er elke nacht stond.
‘Wanneer zie ik je weer?’ vroeg ze.
‘Als we allebei tijd hebben, oké?’
‘Ik wil het eigenlijk aan Arjen vertellen, maar ik durf het niet’, zei Marian.
‘Doe het niet!’ zei ik.
‘ Ooit zal het toch moeten’, zei ze.
We gingen naar beneden en ik deed de deur van het slot.
Halftien. Te laat. Maar ach, wie komt er in de winter zo vroeg? Dit kon voor een keer geen kwaad. Geen gewoonte van maken.
Marian ging weg. Ze kuste me haastig.
‘Ik moet opschieten en zo kan ik er niet heen; ik moet me eerst verkleden.
‘Dag, schat, ik bel je gauw!’ Ze stapte de deur uit. De Golf startte direct en ze gaf vol gas. Ik keek haar na, totdat ze uit het zicht verdwenen was.
Ik bedacht dat de tafel in de werkplaats inmiddels wel droog zou zijn, en ik ging eraan verder werken. De vorige dag had ik meer meegemaakt dan in mijn hele jeugd, dat wist ik wel.
Er verstreken een paar weken.
Ik vocht elke minuut van elke dag tegen het intense verlangen om haar te bellen, maar de angst dat haar man de telefoon zou opnemen, was sterker.
Zou ze het al aan hem verteld hebben?
Straks stopt die grote auto hier en dan hebben we de poppen aan het dansen.
Het begon me te benauwen.
Hoe kon ik ongestraft met andermans vrouw liggen klooien, hoe zou ik het vinden als dat míjn vrouw betrof?
Al deze vragen dwarrelden door mijn hoofd en ik kon niet meer genieten van de gewone, dagelijkse dingen, zoals mijn ontbijt met eieren en spek op zondag, muziek, mijn gitaar. Het was allemaal zo anders.
Hans Bos had het ook al gemerkt.
‘Zit je ergens mee, Mark?’ vroeg mijn vriend op een maandagochtend.
Hij kwam zomaar even langs. Dat deed hij wel vaker en ik ervoer het als een teken van hechte vriendschap.
Ik wilde het vertellen, maar ik deed het niet.
‘Ach, het loopt allemaal een beetje stroef; de boekhouder is ontevreden over de omzet en er zal echt iets moeten gebeuren. Ik verkoop gewoon te weinig de laatste tijd.’
Hans schudde zijn hoofd. “
‘Het is wintertijd, straks komt het wel weer. Kom op, ga met kerst eens wat langer open. Er komen steeds meer mensen voor een korte wintervakantie, kijk maar in die nieuwe bungalowparken. Die mensen gaan straks allemaal door het dorp slenteren en dan moet jij gewoon de tent open hebben, probeer het eens!
Hans ging weer verder.
Geisers, kranen, ketels, boilers, koelkasten, vriezers: het gaat allemaal een keer kapot en dan komt Hans in beeld. Hoe meer toeristen, hoe meer er kapot gaat!
Hans had meer werk dan hij z’n leven lang zou kunnen uitvoeren.
Op z’n Zeeuws: ‘Beter mee verlehe dan om verlehe.‘ En zô ist. Ik zat verlegen met de vrouw van een ander.
God lacht me vast uit, dacht ik, en wel iedere dag opnieuw.
Dit was het eerste hoofdstuk van ‘Vlaggenstokken van de Abdij’
door Ruud Halberg
Het boek is binnenkort te koop of te bestellen via de auteur
of via een speciale link die we hier gaan plaatsen.
Mocht u geïnteresseerd zijn in de digitale versie?
Binnenkort ook als PDF of E-BOOK beschikbaar via deze site!
Mocht u daarvan op de hoogte worden gehouden of voor meer informatie, email: halbermarinus@gmail.com
Vriendelijke groet,
Ruud Halberg